Steeds meer volwassenen melden zich met de vraag: heb ik misschien ADHD? En dat is niet vreemd. Er is meer bekendheid, minder stigma én de symptomen van ADHD zijn vaak al jaren aanwezig vóór iemand hulp zoekt. Maar een goede diagnose stellen is bepaald geen invuloefening. Vragenlijsten geven zelden een duidelijk antwoord en de klachten kunnen ook door heel andere oorzaken komen. In dit artikel lees je waarom het vaststellen van ADHD bij volwassenen allesbehalve simpel is – en waarom dat ook zo moet zijn.
Waarom deze diagnose zoveel voeten in de aarde heeft
ADHD is allang geen exclusieve kinderdiagnose meer. In Nederland en België groeit het aantal volwassenen dat een diagnose krijgt. Dat is op zich goed nieuws: wie worstelt met onrust, concentratieproblemen of impulsiviteit heeft recht op hulp. Maar dat betekent niet dat de diagnose altijd even makkelijk te stellen is.
Bij kinderen is er vaak al vroeg iets zichtbaar: moeite op school, driftbuien, chaos in gedrag. Bij volwassenen is het beeld diffuser. Veel mensen hebben manieren gevonden om hun problemen te maskeren of te compenseren. Anderen kampen juist met zulke brede klachten dat het moeilijk is om te zeggen: dit is ADHD – en niet iets anders.
Bovendien: de klachten die bij ADHD horen, zoals vergeetachtigheid, prikkelgevoeligheid of rusteloosheid, komen óók voor bij bijvoorbeeld depressie, angst, trauma, slaapproblemen of verslaving. Soms is het zelfs gewoon… menselijk. Dus: alleen omdat iets lijkt op ADHD, betekent het nog niet dat het dat is.
Testje doen? Waarom een vragenlijst geen uitsluitsel geeft
Je hoeft maar even te googelen en je vindt tientallen online ADHD-testen. De bekendste is de ASRS (Adult ADHD Self-Report Scale). Handig als eerste indruk, zou je denken. Maar er is een probleem: deze vragenlijsten zijn niet bedoeld om een diagnose te stellen.
De ASRS meet vooral of iemand denkt dat hij of zij moeite heeft met concentratie, planning of rust bewaren – niet of dat echt zo is, of wat de oorzaak daarvan is. De vragen gaan ook alleen over de afgelopen zes maanden en zeggen dus niets over iemands jeugd, terwijl dat bij ADHD essentieel is.
In een groot Europees onderzoek scoorde de helft van de volwassen psychiatrische patiënten boven de drempelwaarde op de ASRS. Maar slechts 17% bleek na een grondige beoordeling ook echt ADHD te hebben. Kortom: zo’n lijst geeft hoogstens een signaal, geen bewijs.
Dat betekent ook dat je als hulpverlener voorzichtig moet zijn met mensen die zichzelf online “hebben getest”. Niet omdat hun klachten niet serieus zijn – integendeel – maar omdat een hoge score nog niets zegt over de échte oorzaak.
De puzzel van klachten: Waar komt wat vandaan?
Concentratieproblemen, vergeetachtigheid, innerlijke onrust: het zijn bekende ADHD-symptomen. Maar ze komen ook voor bij heel andere aandoeningen. Denk aan een depressie, angststoornis, verslaving, burn-out of zelfs lichamelijke ziekten zoals diabetes, een traag werkende schildklier of slaapapneu.
Daarom begint een goede ADHD-diagnostiek altijd met het uitsluiten van andere oorzaken. Is er sprake van verslaving? Wordt er een medicijn gebruikt dat de concentratie beïnvloedt? Heeft iemand een neurologische aandoening of chronische vermoeidheid? En: is er sprake van trauma of rouw?
Daarnaast moet je ook letten op de timing: wanneer zijn de klachten begonnen? ADHD is officieel een neurobiologische ontwikkelingsstoornis – de symptomen zijn er dus al vanaf de kindertijd. Als iemand pas na z’n 20e onrustig en chaotisch werd, is er meestal iets anders aan de hand.
Soms is er wel degelijk ADHD, maar is die verstopt onder andere problemen. Dat heet comorbiditeit. Denk aan iemand met ADHD én een angststoornis, of ADHD én een depressie. In dat geval moet eerst die andere aandoening worden behandeld, voordat de ADHD goed beoordeeld kan worden.
Terug naar vroeger: Hoe belangrijk is je jeugd?
Een van de belangrijkste pijlers onder de ADHD-diagnose is de ontwikkelingsanamnese: een terugblik op de kindertijd. Zijn er toen al signalen geweest van aandachtsproblemen, hyperactiviteit of impulsiviteit?
Dat klinkt logisch, maar is vaak makkelijker gezegd dan gedaan. Niet iedereen herinnert zich zijn jeugd goed. Sommige ouders leven niet meer of zijn niet betrokken. En schoolrapporten of oude observaties zijn lang niet altijd beschikbaar.
Toch is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van hoe iemand zich vroeger ontwikkelde. Liep de taal- en motorische ontwikkeling normaal? Waren er problemen met emotieregulatie, plannen, leren, slapen, eten? Het gaat hier niet om “perfecte informatie”, maar om een plausibel patroon. Iemand die als kind juist extreem rustig, stabiel en sociaal functioneerde, past meestal minder goed bij een latere ADHD-diagnose.
De rol van familie, schoolrapporten en onderbuikgevoel
Een diagnose stel je niet alleen op basis van wat iemand zélf vertelt. Zeker bij ADHD is het belangrijk om informatie te verzamelen van anderen die de persoon goed kennen – bij voorkeur vanaf de kindertijd. Dit kunnen ouders zijn, broers of zussen, maar ook (oude) schoolrapporten of verslagen van hulpverlening.
In het ideale geval wordt iemand vergezeld door een “komparent”: iemand die aanvullend kan vertellen over gedrag vroeger en nu. Dat verhoogt de betrouwbaarheid van de diagnose. Is zo’n informant er niet? Dan moet je als professional extra kritisch kijken naar het hele plaatje. Want hoe goedbedoeld ook: mensen overschatten soms hoe goed ze zichzelf herinneren – of interpreteren hun verleden vanuit hun huidige problemen.
Vooral bij mensen die kampen met burn-out of langdurige stress is het verleidelijk om de oorzaak “bij ADHD” te leggen. Maar dat is niet altijd terecht. En zelfs als ADHD een rol speelt, is dat niet altijd de hoofdzaak.
Wat een ADHD-interview wél en niet doet
De bekendste methode om ADHD vast te stellen bij volwassenen is het DIVA-interview (Diagnostisch Interview voor ADHD bij Volwassenen). In dit uitgebreide gesprek wordt gekeken naar symptomen in de kindertijd én in het heden, én naar hoe deze het dagelijks functioneren beïnvloeden.
Maar ook hier geldt: het is geen vragenlijst die je even thuis kunt invullen. Het interview moet worden afgenomen door een getrainde professional die weet hoe hij of zij moet doorvragen, interpreteren en wegen. De vragen zijn niet zwart-wit en de antwoorden moeten altijd in de context worden geplaatst.
Een opvallend punt: als de klachten er wel zijn, maar het functioneren niet wordt beïnvloed (bijvoorbeeld omdat iemand perfect functioneert met zijn ‘chaotische’ brein), dan voldoet iemand niet aan de criteria voor ADHD. Een label plak je pas als het probleem leidt tot belemmeringen.
Hersentests en computerprogramma’s: Handig of overbodig?
Sommige professionals gebruiken computertests om aandacht, geheugen of reactiesnelheid te meten. Bekende voorbeelden zijn de T.O.V.A. of het CPT (Continuous Performance Test). Maar hoe nuttig zijn die?
Het antwoord is: ze kunnen iets toevoegen, maar zeggen op zichzelf weinig. De scores op zulke testen verschillen sterk van dag tot dag en worden ook beïnvloed door vermoeidheid, motivatie of stress. Bovendien hebben mensen met depressie, angst of trauma óók vaak slechte scores op deze domeinen.
Neuropsychologisch onderzoek kan waardevol zijn als er twijfels zijn over het cognitief functioneren, bijvoorbeeld bij mensen met een laag IQ of met (vermoedelijke) hersenschade. Maar ook dan moet het altijd gecombineerd worden met andere informatie.
Waarom een ‘foutje’ snel gemaakt is
ADHD is een diagnose die makkelijk gemist wordt – maar ook makkelijk verkeerd gesteld wordt. Mensen met ADHD maskeren hun klachten vaak goed. Vooral vrouwen worden regelmatig over het hoofd gezien. Tegelijkertijd zijn er steeds meer mensen die zich herkennen in het ADHD-profiel, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van de stoornis.
Dat komt onder andere doordat veel symptomen van ADHD – zoals snel afgeleid zijn, uitstelgedrag of prikkelgevoeligheid – ook gewoon menselijke reacties kunnen zijn op stress, overbelasting of trauma.
Ook retrospectieve herinneringen aan de kindertijd zijn onbetrouwbaar. Mensen vullen vaak (onbewust) in wat ze nu logisch vinden. En hulpverleners, zeker als ze minder ervaring hebben met neurodivergentie, kunnen de context over het hoofd zien. Zo ontstaat het risico op overdiagnostiek – en dat schaadt de geloofwaardigheid van échte ADHD-diagnoses.
En in Nederland of België?
In Nederland en België bestaan er richtlijnen voor de diagnostiek van ADHD bij volwassenen, maar die worden niet overal even strikt gevolgd. Er zijn grote regionale verschillen. Sommige ggz-instellingen hanteren een uitgebreid stappenplan met ontwikkelingsanamnese, informantgegevens en specialistische interviews. Andere werken vooral met vragenlijsten.
Ook zijn er forse wachtlijsten. In de praktijk betekent dat: wie ADHD vermoed, moet vaak maanden wachten op een goed onderzoek – of wijkt uit naar de commerciële sector, waar de kwaliteit sterk varieert.
Het is dus belangrijk dat er heldere en breed gedragen richtlijnen komen, naar het voorbeeld van de Deense aanpak waarop dit artikel is gebaseerd.
Samengevat
- ADHD-diagnostiek bij volwassenen is complex en vraagt om specialistische kennis.
- Online testen geven hooguit een indicatie, geen diagnose.
- Andere oorzaken van de klachten moeten eerst uitgesloten worden.
- Informatie over de kindertijd is essentieel, ook al is die soms lastig te verkrijgen.
- De diagnose mag pas gesteld worden als het functioneren aantoonbaar beperkt is.
- In Nederland en België is de kwaliteit van diagnostiek niet overal gelijk.
Hjerrild S, Holm R, Straszek SPV. Udredning for ADHD hos voksne. Ugeskr Laeger. 2025;187(20):V12240886. Published 2025 May 12. doi:10.61409/V12240886