Zijn Parkinson en autisme familie van elkaar?

Wat hebben autisme en de ziekte van Parkinson met elkaar te maken? Op het eerste gezicht niet veel. Autisme begint vroeg in het leven, Parkinson meestal pas op latere leeftijd. Toch wijst nieuw grootschalig onderzoek uit Zweden op een opvallende samenhang: mensen met autisme hebben een sterk verhoogd risico op Parkinson vóór hun vijftigste. Wat zegt dat? En moeten we ons zorgen maken?

Een team van wetenschappers bekeek de medische gegevens van álle mensen die tussen 1974 en 1999 in Zweden zijn geboren — dat zijn er meer dan 2,2 miljoen. Van deze groep hadden 51.954 mensen een autismediagnose. De rest niet. De onderzoekers volgden deze mensen tot eind 2022 en telden hoeveel van hen de diagnose Parkinson kregen.

Het bleek dat 24 mensen met autisme (0,05%) al vóór hun vijftigste Parkinson hadden gekregen, tegenover 438 mensen zonder autisme (0,02%). Op het eerste gezicht lijken dat kleine aantallen — en dat zijn het ook — maar relatief gezien is het risico bij mensen met autisme ruim vier keer zo hoog.

Ook toen de onderzoekers rekening hielden met andere mogelijke verklaringen zoals geslacht, sociaaleconomische status of erfelijkheid, bleef het verhoogde risico overeind. Zelfs als je meerekent of iemand vroeggeboren was (wat vaker voorkomt bij autisme), verandert dat de uitkomst nauwelijks.

Kortom: het verband lijkt robuust. En dat maakt deze studie — gepubliceerd in JAMA Neurology — belangrijker dan eerdere, kleinere onderzoeken. De schaal is indrukwekkend: het hele land werd meegenomen.

Wat is de ziekte van Parkinson?

De ziekte van Parkinson is een progressieve hersenaandoening waarbij zenuwcellen langzaam afsterven, vooral in een gebied dat verantwoordelijk is voor beweging: de substantia nigra. In dit hersengebied wordt normaal gesproken de stof dopamine aangemaakt, die helpt om bewegingen soepel en gecontroleerd te laten verlopen.

Bij Parkinson is er een tekort aan dopamine. Hierdoor ontstaan klachten zoals:

  • beven (tremoren), vooral in rust
  • spierstijfheid
  • trage bewegingen
  • moeite met lopen en balans

Daarnaast kunnen mensen met Parkinson ook last krijgen van slaapproblemen, depressie, geheugenklachten en verstoring van de geurzin.

De ziekte verloopt langzaam, maar wordt op termijn steeds ernstiger. Er bestaat geen genezing, maar met medicatie en therapieën kunnen de klachten vaak wel worden verminderd. De meeste mensen krijgen Parkinson pas na hun zestigste, maar bij vroege Parkinson begint het al vóór het vijftigste levensjaar.

Hoe sterk is die link nou echt?

Vier keer zo’n hoog risico klinkt alarmerend, maar het is goed om even te relativeren. Het absolute risico blijft laag: slechts 24 van de bijna 52.000 mensen met autisme kregen voor hun vijftigste Parkinson. Dat is ongeveer 1 op de 2.100.

Toch is het verschil met de controlegroep (1 op de 5.000) groot genoeg om niet te negeren. Zeker omdat het gaat om een aandoening met een grote impact op de levenskwaliteit.

De onderzoekers keken ook naar andere bekende risicofactoren, zoals depressie en het gebruik van antipsychotica — beide komen vaker voor bij autistische mensen. Ook deze factoren verhogen op zichzelf het risico op Parkinson. Maar zelfs na correctie hiervoor bleef het verhoogde risico bij autisme overeind: het bleef meer dan twee keer zo groot.

Daaruit blijkt dat autisme, depressie en medicatie elk afzonderlijk bijdragen aan het risico. Heb je ze alle drie, dan stapelen de risico’s zich mogelijk op.

Maar — en dat is belangrijk — dit betekent niet dat autisme oorzaak is van Parkinson. Het zegt alleen dat ze vaker samen voorkomen. Waarom dat zo is, blijft voorlopig onduidelijk.

Wat gebeurt er in de hersenen?

De onderzoekers vermoeden dat het verband biologisch van aard is. Een aanwijzing daarvoor komt uit genetisch onderzoek: mensen met autisme hebben vaker variaties in het PARK2-gen. En datzelfde gen speelt een rol bij vroege vormen van Parkinson.

Ook de rol van dopamine is interessant. Deze neurotransmitter — een soort boodschapperstofje in de hersenen — is betrokken bij zowel motoriek als sociaal gedrag. In beide aandoeningen is het dopaminesysteem ontregeld, zij het op een andere manier.

Bij Parkinson is er juist een tekort aan dopamine in de basale ganglia, een gebied dat betrokken is bij beweging. Dat leidt tot trillingen, stijfheid en traagheid. Bij autisme speelt dopamine waarschijnlijk een subtieler, meer diffuus rolletje, vooral in beloning, motivatie en sociaal leren.

Hoewel de exacte overlap nog onbekend is, lijkt het erop dat beide aandoeningen te maken hebben met hersennetwerken waarin dopamine een centrale rol speelt.

Depressie, antipsychotica en Parkinson

Veel mensen met autisme hebben ook last van depressie, angst of andere stemmingsproblemen. Niet zelden krijgen zij hiervoor antipsychotica voorgeschreven, al dan niet off-label. Denk bijvoorbeeld aan risperidon of aripiprazol, middelen die ook bij prikkelbaarheid of gedragsproblemen worden ingezet.

Zowel depressie als langdurig gebruik van antipsychotica verhogen op zichzelf het risico op Parkinson(achtige) klachten. Dat is al langer bekend. Sommige antipsychotica kunnen zelfs bijwerkingen geven die sterk lijken op Parkinson, zoals spierstijfheid of tremoren.

In het Zweedse onderzoek werd hier zorgvuldig rekening mee gehouden. Zelfs als je deze factoren eruit filtert, blijft autisme als onafhankelijke risicofactor overeind staan. Dat suggereert dat het niet alléén door medicatie of bijkomende psychische klachten komt.

Tegelijkertijd betekent het wel dat mensen met autisme én depressie én medicatiegebruik misschien extra kwetsbaar zijn. Dat zou kunnen pleiten voor terughoudendheid in medicatiebeleid, of voor betere monitoring op neurologische bijwerkingen.

Een vroege diagnose: Zeldzaam maar belangrijk

Het viel de onderzoekers op dat álle Parkinsongevallen in deze studie zich voordeden vóór het vijftigste levensjaar. In de algemene bevolking is dat extreem zeldzaam. De meeste mensen met Parkinson worden pas ziek rond hun zestigste of zeventigste.

Dit maakt het onderzoek extra interessant: blijkbaar zijn sommige mensen met autisme al op relatief jonge leeftijd gevoelig voor Parkinson. Dat roept de vraag op of er sprake is van een specifiek subgroepje, met bijvoorbeeld een bepaalde genetische kwetsbaarheid of hersenstructuur.

Als we dat subgroepje beter kunnen identificeren, opent dat de deur naar vroegsignalering. En dat is belangrijk, want hoe eerder Parkinson wordt ontdekt, hoe beter de behandeling aanslaat.

Maar voor we zover zijn, is er nog veel onderzoek nodig. De onderzoekers pleiten daarom voor vervolgstudies met langere looptijd en extra aandacht voor neurobiologische markers.

Moeten we ons zorgen maken?

Nee — maar we moeten wel opletten. Dit soort onderzoek is niet bedoeld om paniek te zaaien, maar om bewustwording te vergroten. Vooral bij artsen en begeleiders.

In Nederland en België worden autistische volwassenen vaak niet of pas laat gesignaleerd in de reguliere gezondheidszorg. Parkinson, zeker in een vroege fase, wordt vaak gemist of verward met andere klachten zoals depressie, vermoeidheid of bewegingsonrust.

Zorgverleners zouden bij autistische cliënten dus alerter mogen zijn op neurologische veranderingen, zeker als er sprake is van meerdere risicofactoren zoals medicatiegebruik of stemmingsklachten.

Tegelijkertijd kent het onderzoek ook beperkingen. Zo werden alleen mensen in beeld gebracht die vóór 2000 zijn geboren, en pas vanaf 2000 worden ook gegevens van poliklinieken volledig geregistreerd in Zweden. Dat betekent dat diagnoses van autisme van vóór die tijd deels gemist kunnen zijn. En hoe betrouwbaar zijn die oude Parkinsondiagnoses eigenlijk?

Het goede nieuws: de omvang van de studie maakt veel van deze ruis weer minder belangrijk. Grotere getallen compenseren voor kleine onnauwkeurigheden.

Wat nu?

Voor de meeste mensen met autisme verandert dit onderzoek niets aan hun dagelijkse leven. Het risico op vroege Parkinson blijft — ook als het verhoogd is — nog steeds zeer klein in absolute zin.

Toch biedt het een waardevolle boodschap voor beleidsmakers, zorgverleners en onderzoekers: let op langdurige gezondheid, óók bij neurodivergente mensen. Niet alleen in de kindertijd, maar juist ook op volwassen leeftijd.

Zorg is vaak gericht op ‘acute problemen’ of zichtbare beperkingen. Maar sommige risico’s — zoals neurologische aandoeningen — ontwikkelen zich langzaam en blijven jarenlang onder de radar. Door die vroeg te signaleren, kunnen we veel winnen.

En misschien nog wel belangrijker: het helpt ons beter begrijpen hoe breinontwikkeling en hersenziekten samenhangen. Want misschien zijn autisme en Parkinson wel twee gezichten van eenzelfde onderliggende kwetsbaarheid. Daarover weten we nog veel te weinig.

Samengevat in vijf punten

  • Mensen met autisme hebben ruim vier keer meer kans op Parkinson vóór hun vijftigste.
  • Dat komt waarschijnlijk niet alleen door medicatie of depressie.
  • Het dopaminesysteem lijkt een mogelijke biologische schakel tussen beide aandoeningen.
  • Vroege Parkinson is zeldzaam, maar lijkt vaker voor te komen bij een specifieke subgroep binnen het autismespectrum.
  • Zorgverleners zouden alert moeten zijn op neurologische klachten bij autistische volwassenen.

Yin W, Reichenberg A, Schnaider Beeri M, et al. Risk of Parkinson Disease in Individuals With Autism Spectrum Disorder. JAMA Neurol. Published online May 27, 2025. doi:10.1001/jamaneurol.2025.1284

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *