Zijn katatonie en autisme familie van elkaar?

Op het eerste gezicht lijken katatonie en autisme twee totaal verschillende aandoeningen. De één staat bekend als een zeldzame psychiatrische toestand waarbij mensen verstijven of in herhaling vallen; de ander als een neurodiversiteitsprofiel dat iemands hele manier van denken en voelen beïnvloedt. Toch duiken er in de wetenschap steeds vaker stemmen op die zeggen: wat als sommige symptomen van autisme eigenlijk vormen van katatonie zijn? Of sterker nog: wat als we het jarenlang verkeerd hebben ingedeeld?

Die vraag is niet alleen filosofisch of diagnostisch interessant, maar raakt direct aan het leven van mensen met autisme. Want als bepaalde herhalende gedragingen, mutisme of impulsief gedrag niet puur ‘bij autisme horen’, maar behandelbare katatonie zijn?

Wat is katatonie eigenlijk?

Katatonie klinkt misschien als een ouderwets begrip uit de tijd van gesloten psychiatrische instellingen. En dat is het ook. Ooit werd het vooral gezien als een uitingsvorm van schizofrenie, met beelden van mensen die urenlang in dezelfde houding bleven staan of niets meer zeiden. Maar die kijk is inmiddels flink bijgesteld.

Katatonie is tegenwoordig erkend als een aparte ‘specificeerder’: een syndroom dat kan voorkomen bij verschillende psychische of neurologische aandoeningen, zoals bipolaire stoornis, depressie, autisme en zelfs Parkinson. De kern? Een combinatie van motorische, gedragsmatige en cognitieve veranderingen zoals:

  • Verstijven of ‘waxy flexibility’ (een houding wordt passief vastgehouden)
  • Echolalie (herhalen van woorden)
  • Echopraxie (nadoen van bewegingen)
  • Stereotiepe bewegingen (fladderen, herhaald klappen)
  • Mutisme of verminderd spreken
  • Agitatie zonder duidelijke oorzaak

Deze symptomen hoeven niet allemaal tegelijk voor te komen, maar als er minstens drie aanwezig zijn, spreken psychiaters van katatonie.

Katatonie in de DSM: Van schizofrenie naar alles

Tot DSM-5 (de psychiatrische bijbel) werd katatonie vaak automatisch gekoppeld aan schizofrenie. In DSM-5 en de recente update DSM-5-TR is katatonie losgekoppeld van één specifieke stoornis. Nu kun je het als specificatie toevoegen bij allerlei andere diagnoses – ook bij autisme.

Volgens de DSM-5-TR is sprake van katatonie wanneer minstens drie van de onderstaande symptomen aanwezig zijn:

  • Stupor: Geen duidelijke psychomotorische activiteit; niet actief betrokken bij de omgeving.
  • Katalepsie: Passief een houding aannemen die door iemand anders is opgelegd.
  • Waxy flexibility: Licht, gelijkmatig verzet bij het positioneren door een ander (zoals een wassen pop).
  • Mutisme: Weinig of geen verbale reactie (mits er geen afasie is).
  • Negativisme: Tegengaan of geen reactie geven op instructies of externe prikkels.
  • Posturing: Doelbewust en actief handhaven van een ongewone houding.
  • Mannerismen: Vreemde, overdreven uitingen van normale handelingen.
  • Stereotypieën: Herhaalde, zinloze bewegingen zonder doel (zoals handfladderen).
  • Grimassen: Vreemde of overdreven gezichtsuitdrukkingen.
  • Echolalie: Het herhalen van andermans woorden.
  • Echopraxie: Het herhalen van andermans bewegingen.

Dat maakt het makkelijker om katatonie te herkennen waar het eerder over het hoofd werd gezien. Tegelijk zorgt het ook voor verwarring: waar houdt autisme op en begint katatonie?

Overeenkomsten tussen katatonie en autisme

Wat autisme en katatonie met elkaar delen? Denk aan stereotypieën zoals handgefladder, echolalie, grimassen, rituelen en rigide gedragspatronen – allemaal kenmerkend voor autisme, maar óók voor katatonie.

De overlapping is niet alleen gedragsmatig. Ook op neurobiologisch niveau zijn er overeenkomsten. Zo blijkt uit hersenonderzoek dat in beide gevallen motorische hersengebieden (zoals de premotor cortex en basale ganglia) betrokken zijn. En genetisch gezien duikt dezelfde naam vaker op: SHANK3. Mutaties in dit gen worden geassocieerd met zowel autisme als katatonie.

Het roept de vraag op: zijn deze gedragingen écht ‘autistisch gedrag’, of zijn het katatone symptomen bij iemand met autisme?

Lorazepam en ECT

En dan is er nog iets: sommige gedragingen die jaren als ‘permanent en niet te behandelen’ golden bij autisme, blijken bij sommige mensen sterk af te nemen als ze behandeld worden met lorazepam of elektroconvulsieve therapie (ECT). Denk aan mutisme of rigide motoriek. Dat is opvallend, want ECT en lorazepam zijn klassieke behandelingen voor katatonie, niet voor autisme.

Betekent dit dat die gedragingen bij deze mensen eigenlijk katatonie waren – en dat ze dus jarenlang met een ‘verkeerde bril’ zijn bekeken?

Het is geen bewijs, maar het zet wel aan het denken. Want stel dat meer mensen baat hebben bij deze behandeling, dan zou dat hun leven behoorlijk kunnen veranderen.

Comorbiditeit of onderdeel van autisme? Een psychiatrisch dilemma

In de psychiatrie bestaat het begrip comorbiditeit: het gelijktijdig voorkomen van meerdere aandoeningen bij dezelfde persoon. Maar dat roept een andere vraag op: zijn katatonie en autisme dan twee aparte stoornissen die toevallig samen voorkomen? Of hebben we katatonie per ongeluk ingelijfd als symptoom van autisme?De criteria van Robins en Guze – een soort meetlat voor het onderscheiden van psychische aandoeningen – geven geen uitsluitsel. Veel symptomen zijn identiek, het beloop is vaak vergelijkbaar, en ook de behandeling overlapt. De enige echt duidelijke scheidslijn lijkt de tijdelijke aard van katatonie tegenover het chronische karakter van autisme. Maar wat als katatonie óók chronisch kan zijn?

De criteria van Robins en Guze zijn een klassieke methode uit de psychiatrie om de validiteit van een psychiatrische diagnose te onderbouwen. Ze werden in 1970 ontwikkeld om te helpen bepalen of een psychiatrisch syndroom écht als aparte klinische entiteit kan worden beschouwd. De methode bestaat uit vijf criteria:

  1. Klinische beschrijving
    • Het syndroom moet duidelijke en consistente symptomen hebben, herkenbaar in de praktijk.
    • Bijvoorbeeld: gedragspatronen, leeftijd van aanvang, verloop en prognose.
  2. Follow-upstudies (natuurlijk beloop en verloop)
    • Er moet een kenmerkend en voorspelbaar beloop zijn (acuut, chronisch, terugkerend…).
    • Dit helpt bij het onderscheiden van tijdelijke toestanden versus blijvende stoornissen.
  3. Familieonderzoek
    • De stoornis komt vaker voor bij familieleden van patiënten dan in de algemene bevolking.
    • Dit ondersteunt een genetische of erfelijke component.
  4. Differentiaaldiagnose (onderscheid van andere stoornissen)
    • De stoornis moet duidelijk te onderscheiden zijn van andere diagnoses.
    • Er moet sprake zijn van een ‘punt van zeldzaamheid’ tussen syndromen (i.p.v. vage overlap).
  5. Laboratoriumonderzoek
    • Biologische, genetische of neurofysiologische markers die specifiek zijn voor het syndroom.
    • Denk aan hersenscans, bloedwaarden, genetische afwijkingen, etc.

Wat betekent dit voor mensen met autisme – en hun behandelaren?

Voor veel mensen met autisme betekent deze discussie meer dan een theoretisch debat. Als bepaalde klachten zoals mutisme, motorische stijfheid, of agressie behandelbaar zijn met medicatie of ECT, dan is het belangrijk dat behandelaars dat herkennen – en niet alles automatisch onder de noemer autisme schuiven.

Een belangrijk signaal dat het om katatonie gaat, is een plotselinge verandering in gedragspatroon. Iemand die eerst soepel communiceerde en plots niet meer spreekt, of iemand wiens bewegingen opvallend vertraagd of geremd zijn, verdient nader onderzoek.

Maar ook zonder gedragsverandering kunnen katatone symptomen aanwezig zijn. Daar is het huidige diagnostische systeem nog niet goed op ingericht – en daar valt dus nog winst te halen.

Kwesties rond veiligheid en ethiek

Behandelingen als ECT en benzodiazepines klinken heftig – en dat zijn ze soms ook. Er is nog weinig bekend over de langetermijneffecten bij mensen met autisme. En zeker bij kinderen of mensen met verstandelijke beperking roept dat vragen op: wanneer is de winst groter dan het risico?

Klinisch gezien zijn er case reports met positieve uitkomsten, maar grootschalige studies ontbreken. Dat maakt het lastig om een duidelijke behandelrichtlijn te geven.

Wat moeten we nu doen? Onderzoek, kliniek en toekomst

Als we écht willen weten wat katatonie betekent binnen autisme, dan is er meer onderzoek nodig. Geen losse casussen, maar goed opgezette studies met duidelijke definities, biomarkers, behandeluitkomsten én lange termijn follow-up.

Ook zouden psychiaters en behandelteams geschoold kunnen worden in het herkennen van katatone symptomen – zeker bij mensen met autisme. Want wat je niet herkent, behandel je ook niet.

Tot slot zou het kunnen helpen om ons diagnostisch denken minder rigide te maken. Misschien zijn sommige symptomen wel ‘tussenin’ – of zijn het geen twee stoornissen, maar uitingen van eenzelfde neurobiologische kwetsbaarheid.

Kritiek

  • Het artikel is gebaseerd op een narratief literatuuroverzicht, geen systematische review of meta-analyse.
  • Dat betekent dat de selectie en interpretatie van studies gevoelig is voor bias (vooringenomenheid).
  • Er is geen formele kwaliteitsbeoordeling van de gebruikte studies uitgevoerd.
  • De meeste bevindingen zijn gebaseerd op casusbeschrijvingen of kleine onderzoeken.
  • Er ontbreken gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCT’s) die de effectiviteit van behandelingen zoals lorazepam of ECT bij mensen met autisme onderbouwen.
  • De genoemde genetische en neurobiologische overlappingen (zoals SHANK3 en GABA-A) zijn nog pril en weinig specifiek.
  • Veel van deze bevindingen komen ook voor bij andere aandoeningen zoals epilepsie of verstandelijke beperking, waardoor de specifieke link met katatonie niet hard te maken is.
  • De genetische component is nog onderbelicht.
  • Er zijn geen familie- of tweelingstudies die systematisch het onderscheid of de overlap tussen autisme en katatonie onderzoeken.
  • Er is geen duidelijk klinisch criterium om katatonie te onderscheiden van ‘normale’ RRB bij autisme, vooral als het om chronische symptomen gaat.
  • De voorgestelde aanpak – let op veranderingen in gedragspatronen – helpt alleen bij acute katatonie, niet bij stabiele, langdurige symptomen.
  • Behandelingen zoals ECT en benzodiazepines zijn niet zonder risico’s en er is weinig bekend over hun veiligheid bij mensen met autisme, zeker bij kinderen.

Het bronartikel biedt onzes inziens een kwalitatief voldoende onderbouwde verkenning van een ogenschijnlijke overlap, maar de conclusies blijven voorlopig. De tijd zal leren wat er wel en niet van overblijft.

Mahgoub Y, Hamlin D, Kindt H, Francis A. Catatonia and autism spectrum disorder: A common comorbid syndrome or a core feature?. World J Psychiatry. 2025;15(5):103967. Published 2025 May 19. doi:10.5498/wjp.v15.i5.103967

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *