We horen het overal: “Autisme neemt toe.” “ADHD ook.” Je ziet het in nieuwsberichten, je merkt het in wachttijden en in gesprekken op school of op het werk. Maar wat stijgt er precies? Het aantal labels? Of ook het échte, dagelijkse lastniveau van kenmerken zoals prikkelgevoeligheid, rigiditeit, aandachtsproblemen en uitstelgedrag? Dat verschil maakt uit. Een label opent soms deuren naar hulp. Maar beleid, budget en begeleiding wil je liever baseren op wat mensen ervaren en nodig hebben, niet alleen op codes in een dossier.
Stel je twee situaties voor. In 2005 zit een vwo-leerling met stille aandachtsproblemen achterin de klas; ze redt het maar nét. In 2025 krijgt dezelfde leerling sneller een doorverwijzing en eventueel een diagnose, terwijl haar gemiddelde symptoomniveau niet anders is dan toen. Zo’n verschuiving zet de zorg, het onderwijs en gezinnen op scherp.
De hamvraag in één zin
Stijgen symptomen in de bevolking net zo hard als de diagnoses? Een grote Zweedse tweelingenstudie onder 9.870 achttienjarigen zocht het uit. Ouders rapporteerden symptomen van autisme (ASS) en ADHD. De onderzoekers keken per geboortejaar (1993–2001) naar trends in gemiddelde symptoomscores én naar het aandeel jongeren in de “bovenste staart” van de verdeling (denk aan de 95e of 90e percentiel). Zo zie je zowel het geheel als de rand waar hulpvragen vaak zitten. Conclusie in het kort: ASS-symptomen bleven gemiddeld stabiel; ADHD-symptomen lieten een kleine stijging zien bij meisjes, niet bij jongens.
- Percentiel = plaats in de rij. Sta je alle jongeren op volgorde van laag naar hoog op een symptoomscore, dan ligt het 90e percentiel op het punt waar 90% lager scoort en 10% hoger. Het 95e percentiel is de grens waar 95% lager scoort en 5% hoger.
- Concreet voorbeeld. In een groep van 100 jongeren vallen de 10 hoogste scores boven het 90e percentiel; de 5 hoogste boven het 95e. In een klas van 30 is dat grofweg 3 (90e) en 1 à 2 leerlingen (95e).
- Waarom onderzoekers dit gebruiken. Percentielen kijken naar de staart van de verdeling—het deel waar hulpvragen en diagnoses relatief vaak zitten—zonder een harde, medische drempel te kiezen. Handig om trends te zien door de tijd.
- Relatieve maat, geen diagnose. Percentielen verschuiven met de groep mee. Het 90e percentiel van 2001 kan net een andere score zijn dan in 1993. Boven een percentielgrens zitten ≠ automatisch een diagnose; het zegt alleen dat je hoger scoort dan de meesten.
- In deze studie: De auteurs volgden per geboortejaar hoeveel jongeren in die bovenste 10% (ADHD) en 5% (ASD) terechtkwamen. Zo konden ze zien of de “staart” dikker werd, los van gemiddelde scores.
Wat vond de studie?
- Autisme (ASS): het gemiddelde symptoomniveau veranderde niet over 1993–2001 (regressiecoëfficiënt ~0.000). Ook het percentage jongeren in de bovenste 5% van de score bleef gelijk. Met andere woorden: geen “stille golf” aan ASD-symptomen in deze populatie achttienjarigen.
- ADHD: het gemiddelde niveau steeg heel bescheiden. De stijging zat bij meisjes (coëfficiënt 0.046; jongens: geen stijging). Ook het aandeel boven de 90e percentiel ging licht omhoog: gemiddeld zo’n 3,8% per jaar t.o.v. 1993, wel bij meisjes, niet bij jongens. De verklaarde variantie (R²/pseudo-R²) was miniem; dit wijst op kleine effecten op groepsniveau.
In een grote steekproef vind je kleine verschillen sneller terug in statistiek. In het echte leven merk je zo’n gemiddeld verschil pas als kleine schuifjes stapelen: meer leerlingen die nét vaker vastlopen in plannen, meer docenten die net wat vaker signaleren, meer ouders die net wat eerder aan de bel trekken.
Waarom zien we dan wél meer diagnoses?
Een paar factoren schuiven tegelijk op:
- Ruimere poorten en scherpere antennes: Diagnostiek werkt met drempels. Die drempels bewegen mee met tijd, kennis en cultuur. In recente cohorten krijg je met minder symptomen soms toch een diagnose, mede doordat hulpverleners en ouders signalen sneller herkennen. De auteurs verwijzen naar die verschuivingen en naar groeiende bekendheid.
- Diagnose-substitutie: Als het ene label stijgt, daalt een ander soms (bijv. “leerproblemen”). Het label verschuift, de persoon blijft dezelfde.
- Hogere eisen in onderwijs en werk: Meer nadruk op plannen, autonomie en sociale samenwerking maakt bestaand verschil zichtbaarder. Dezelfde symptoomscore kan in 2025 meer beperking veroorzaken dan in 2005, simpelweg omdat de omgeving meer vraagt. Ook ouders ervaren die beperking sterker.
- Toegang tot ondersteuning: In theorie kun je zonder label al veel regelen. In de praktijk vragen scholen, gemeenten en verzekeraars in NL en BE vaak om papier. Dat prikkelt om te diagnosticeren voor toegang, zeker als de wachttijd voor passende hulp anders nóg langer wordt. (De onderzoekers beschrijven dit mechanisme voor Zweden; het mechanisme is herkenbaar in veel landen.)
- Meebewegende psychische klachten: Bij ADHD overlappen klachten met angst en depressie (onrust, concentratieverlies, prikkelbaarheid). Als die toenemen, kan ook het herkennen en rapporteren van ADHD-achtige problemen toenemen.
Meisjes en ADHD: Kleine stijging, groot verschil in de praktijk?
De data laten een kleine stijging zien bij meisjes. Geen taart en confetti, wel relevant. Meisjes vallen minder vaak op door “druk gedrag” en meer door onoplettendheid en overbelasting. Dat blijft soms onder de radar. Twee herkenbare mini-casussen:
- Emma (havo 5): cijfers oké, maar áltijd te laat met inleveren. Haar hoofd voelt vol, ze verliest overzicht. Vroeger “gewoon slordig”, nu vaker bespreekbaar en daardoor eerder een traject.
- Saar (hbo): in werkgroepen stil en perfectionistisch. Thuis kost het uren om te starten. Met een coach en stevige weekplanning haalt ze haar deadlines. Diagnose of niet, de interventie helpt.
De studie suggereert dat rapportage van ADHD-achtige klachten bij meisjes iets is toegenomen. Let op: dit verklaart niet de hele toename van diagnoses; het effect is klein en variabel per geboortejaar.
Beperkingen van het onderzoek
- ADHD-meting mist hyperactiviteit. De ABCL-schaal dekt vooral aandacht en executieve functies. Hyperactiviteit wordt bij volwassenen vaak minder, maar het blijft jammer dat die dimensie hier niet zit.
- Percentielen zijn geen klinische drempels. Ze helpen trends volgen, maar ze zijn niet hetzelfde als een gevalideerde cut-off voor een diagnose. Voor ASD kan de 95e percentiel bovendien aan de ruime kant zijn.
- Ouderrapportage op 18 jaar. Ouders zien veel, maar niet alles. Jongeren rapporteren soms ánders, zeker over aandacht, stress of camoufleren. (De studie gebruikte hier bewust ouderrapporten om de meetmethode constant te houden.)
- Respons 41,3%. Niet-responders hadden vaker een klinische diagnose, wat het absoluut niveau aan klachten in de steekproef kan onderschatten. Gelukkig bleef die verhouding stabiel over de jaren, zodat trends minder gevoelig zijn voor deze bias.
Wat betekent dit voor Nederland en België?
- Geen symptoom-epidemie, wél hulp-epidemie. De gemiddelde ASS-symptomen bleven stabiel; ADHD-symptomen schoven een tikje bij meisjes. Toch lopen wachttijden op en diagnoses door. Richt beleid dus op functioneren in plaats van alleen op labels.
- Onderwijs: maak aanpassingen laagdrempelig. Denk aan voorspelbare roosters, duidelijke deadlines, stilteplekken en hulp bij plannen. Wacht niet op een etiket als een simpele aanpassing nú al werkt.
- Zorg en gemeenten: organiseer snelle, lichte steun (coaching, psycho-educatie, studievaardigheden) terwijl diagnostiek loopt. Dat scheelt uitval en stress.
- Werkgevers: bied rust-ruimtes, duidelijke prioriteiten en regelmaat in overleg. Veel winst zit in executieve steun: heldere taken, checklistjes, realistische planningen.
Praktische voorbeelden: Van label naar leefwereld
- Thuis (ouder + jongvolwassene): zet elke zondag samen een weekplanning op één A4. Koppel taken aan tijden en maak ruimte voor pauzes. Gebruik zichtbare timers.
- Mbo/hogeschool: spreek vaste “plannen-uren” af met een studiecoach. Eén moment per week om taken te verdelen in hapklare acties.
- Werkvloer: begin met een korte dagstart: “Wat doe je eerst? Wat kan wachten? Waar zit de ruis?” Voeg een prikkelarm uur toe na de lunch. Resultaat: minder context-switching, meer rust.
Wat kun je hier morgen mee doen?
- Vraag wat nú lastig is. Niet: “heb je een diagnose?”, wel: “waar loop je vandaag op vast?”
- Pas direct iets aan. Eén concrete aanpassing (hoofdtelefoon, taakbord, extra tijd) weegt vaak zwaarder dan drie formulieren.
- Let extra op meisjes. Aandachtsproblemen zonder druk gedrag vallen snel weg in het klaslokaal of teamoverleg.
- Documenteer wat werkt. Bouw een mini-dossier met “helpende factoren”. Dat helpt bij eventuele diagnostiek én bij overdracht.
- Houd trends klein in je hoofd. Groepsverschillen zijn gemiddelden. Kijk per persoon wat nodig is.
Olof Arvidsson, Isabell Brikell, Henrik Larsson, Paul Lichtenstein, Ralf Kuja-Halkola, Mats Johnson, Christopher Gillberg, Sebastian Lundström, ASD and ADHD symptoms in 18-year-olds – A population based study of twins born 1993 to 2001,
Psychiatry Research, Volume 351, 2025, 116613, ISSN 0165-1781, https://doi.org/10.1016/j.psychres.2025.116613.
(https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0165178125002616)