Vraag iemand wat autisme inhoudt, en er is een goede kans dat het woord ‘empathie’ snel valt. In veel boeken, artikelen en zelfs diagnostische handleidingen wordt empathie genoemd als iets waar mensen met autisme moeite mee hebben. Soms wordt het zelfs gezien als hét kernprobleem: “Autisme is een stoornis van empathie.” Maar klopt dat beeld wel?
Recente wetenschap laat zien dat het antwoord veel genuanceerder ligt. Er blijken namelijk meerdere soorten empathie te bestaan, en hoe je ze meet maakt een groot verschil voor de uitkomst. Bovendien speelt mee dat veel metingen ooit zijn ontworpen door en voor neurotypische mensen – wat de resultaten kan kleuren.
Een enorme nieuwe studie heeft 226 eerdere onderzoeken samengebracht in één systematische review en meta-analyse. Zo’n “onderzoek-van-onderzoeken” kan patronen blootleggen die je in losse studies niet ziet. En die patronen laten iets zien wat veel mensen zal verrassen: ja, er zijn verschillen, maar het beeld van ‘gebrekkige empathie’ is te simpel – en soms ronduit misleidend.
Wat is empathie eigenlijk?
Empathie is een woord dat we allemaal gebruiken, maar waar wetenschappers het niet over eens zijn. In het dagelijks leven bedoelen we er vaak mee: je kunt je inleven in iemand anders. Maar in onderzoek wordt empathie meestal opgesplitst in twee hoofdsoorten:
- Cognitieve empathie – snappen wat iemand anders denkt of voelt. Je herkent bijvoorbeeld dat je collega chagrijnig is omdat hij slecht heeft geslapen.
- Affectieve empathie – meevoelen met iemand anders. Je voelt bijvoorbeeld zelf spanning of verdriet als je ziet dat een vriend overstuur is.
Daarnaast zijn er nog subtielere termen, zoals empathic concern (gericht zijn op het welzijn van de ander) en personal distress (zelf van slag raken door andermans emoties).
Die begripsverwarring maakt onderzoek extra lastig. De ene studie noemt iets ‘empathie’ terwijl een ander het ‘emotieherkenning’ noemt. Sommige definities vinden dat je een duidelijk onderscheid moet maken tussen jezelf en de ander, andere tellen ‘emotionele besmetting’ – automatisch meevoelen – ook mee als empathie. Kortom: voordat je meet, moet je al kiezen wat je empathie noemt.
Hoe meet je empathie? De meetlat maakt uit
In de onderzoeken die in deze meta-analyse zijn bekeken, gebruiken wetenschappers tientallen verschillende instrumenten. De drie populairste zijn:
- Empathy Quotient (EQ) – een vragenlijst die één totaalscore geeft. Bekend, maar vaak bekritiseerd omdat hij vooral cognitieve empathie meet én zaken als sociale vaardigheden meeneemt die niet strikt empathie zijn.
- Reading the Mind in the Eyes Test (RMET) – deelnemers zien foto’s van ogen en moeten kiezen welk woord het beste de emotie beschrijft. Wordt vaak als cognitieve empathietest gezien, maar sommigen zeggen dat het vooral emotieherkenning is.
- Interpersonal Reactivity Index (IRI) – een vragenlijst met vier deelgebieden: Perspective Taking (cognitief), Fantasy (inleven in fictieve personages), Empathic Concern (meevoelen) en Personal Distress (zelf van slag raken).
Het lastige: elk meetinstrument geeft andere uitkomsten. De EQ en RMET laten bijvoorbeeld grotere verschillen zien tussen autistische en neurotypische mensen dan de IRI. Zelfs binnen de IRI scoren sommige schalen lager en andere juist hoger bij autistische deelnemers.
De onderzoeksopzet: 226 studies onder de loep
De onderzoekers doorzochten meerdere wetenschappelijke databanken, selecteerden alleen studies die een autistische en een neurotypische groep vergeleken, en die een kwantitatieve empathiemeting gebruikten. Uiteindelijk bleven er 226 studies over, met in totaal ruim 13.000 autistische en 44.000 niet-autistische deelnemers.
Ze beoordeelden ook de kwaliteit van de studies. Ongeveer de helft scoorde hoog op betrouwbaarheid, de rest matig. Daarna combineerden ze de resultaten met statistische modellen die rekening houden met verschillen tussen studies, zoals deelnemersleeftijd, geslacht, taalniveau en gebruikte meetmethode.
De resultaten: Minder denken, niet minder voelen
De belangrijkste uitkomst:
- Cognitieve empathie – gemiddeld duidelijk lager bij autistische deelnemers (grote effectgrootte).
- Affectieve empathie – maar een klein verschil, dat bij de beter uitgevoerde studies zelfs verdween.
Met andere woorden: het grootste verschil zit in begrijpen wat een ander voelt, niet in meevoelen. Toch nuance: in de IRI-vragenlijst scoorden autistische mensen lager op empathic concern (meelevend zijn), maar hoger op personal distress. Dat past bij de “empathie-imbalance” hypothese: je voelt wel mee, maar hebt soms moeite om dat gevoel te reguleren, waardoor je zelf overspoeld raakt.
Waarom meten soms vertekening geeft
Vragenlijsten meten vaak hoe mensen zichzelf zien, niet per se hoe ze in de praktijk reageren. Bovendien kan taalvaardigheid, interpretatie van figuurlijke taal en sociale wenselijkheid de uitkomst beïnvloeden. Sommige vragen zijn dubbelzinnig of passen slecht bij autistische communicatie.
Daarnaast speelt het dubbele empathieprobleem: ook neurotypische mensen hebben moeite om de emoties en intenties van autistische mensen te begrijpen. In onderzoeken waarbij autistische deelnemers reageerden op andere autistische mensen, lieten ze juist méér empathie zien. Dat zet vraagtekens bij tests die altijd neurotypische perspectieven als norm nemen.
Sekse, leeftijd en andere factoren
Het verschil in cognitieve empathie was ongeveer gelijk bij kinderen en volwassenen. Sekse maakte meestal weinig uit, behalve bij de EQ: daar scoorden autistische vrouwen relatief lager ten opzichte van neurotypische vrouwen dan autistische mannen ten opzichte van neurotypische mannen.
Alexithymie – moeite om eigen emoties te herkennen – bleek geen verklarende factor in deze analyse, al laten andere studies soms wel verbanden zien.
Wat betekent dit voor hoe we naar autisme kijken?
Deze meta-analyse laat zien dat het idee van een ‘empathietekort’ bij autisme te simpel is. Cognitieve empathie kan gemiddeld lager zijn, maar affectieve empathie is vaak intact. Hoe groot het verschil lijkt, hangt sterk af van de meetmethode.
Voor beeldvorming en diagnostiek betekent dit dat we voorzichtig moeten zijn met generalisaties. Het helpt meer om te kijken naar het individuele profiel: sommige mensen hebben juist heel sterke empathische reacties, anderen vinden het lastig om emoties te duiden, weer anderen scoren gemiddeld.
Samenvatting
- Empathie bestaat uit meerdere onderdelen: cognitief (begrijpen) en affectief (meevoelen).
- Autistische mensen scoren gemiddeld lager op cognitieve empathie, maar niet of nauwelijks lager op affectieve empathie.
- Meetmethode maakt uit: vragenlijsten en tests geven heel verschillende uitkomsten.
- Zelfrapportages en neurotypische normen kunnen resultaten vertekenen.
- Er is grote variatie: veel autistische mensen hebben empathieniveaus binnen het gemiddelde bereik.
Cusson NM, Meilleur AJ, Bernhardt BC, Soulières I, Mottron L. A systematic review and meta-analysis of empathy in autism: The influence of measures. Clin Psychol Rev. 2025 Aug;120:102623. doi: 10.1016/j.cpr.2025.102623. Epub 2025 Jul 24. PMID: 40743600.



