Serotonine. Alleen het woord al klinkt vrolijk. Het “gelukshormoon” dat je humeur opkrikt en waarvan je hersenen een kleine high krijgen na een wandeling in de zon of een goed gesprek. Tenminste, dat is het populaire beeld. In werkelijkheid is serotonine een boodschapperstof — een neurotransmitter — die niet alleen je stemming beïnvloedt, maar ook je eetlust, slaap, lichaamstemperatuur en zelfs je spijsvertering regelt.
Zo’n 90 procent van alle serotonine in je lichaam bevindt zich in je darmen. Daar helpt het om voedsel door je spijsverteringskanaal te bewegen. Slechts een klein deel bevindt zich in de hersenen, waar het betrokken is bij hoe zenuwcellen met elkaar communiceren.
Het probleem is: het lichaam is geen simpele fabriek met een “meer serotonine = meer geluk”-formule. Soms zorgt juist een verstoring in het serotoninesysteem — te veel, te weinig of op de verkeerde plek — voor problemen. En dat is precies waar het verhaal over autisme begint.
Serotonine in het bloed
In de jaren zestig ontdekten onderzoekers iets opvallends. Bij een groot deel van de mensen met autisme (ongeveer één op de drie) zaten de serotoninewaarden in het bloed aanzienlijk hoger dan bij anderen. Dat was bijzonder, want bij de meeste mensen blijven die waarden vrij stabiel.
Wetenschappers dachten toen: aha, te veel serotonine in het bloed betekent vast te veel serotonine in de hersenen. Misschien verklaarde dat waarom autistische mensen soms overgevoelig reageerden op prikkels of zich sociaal anders gedroegen.
Maar er bleek een probleem met die redenering. Serotonine in het bloed en serotonine in de hersenen zijn als twee aparte werelden — ze communiceren nauwelijks met elkaar. Tussen beide zit de bloed-hersenbarrière, een soort beveiligingsmuur die voorkomt dat stoffen zomaar de hersenen binnenstromen. Met andere woorden: hoge serotonine in je bloed zegt weinig over wat er in je hoofd gebeurt.
Toch bleef de ontdekking belangrijk. Want het suggereerde dat er bij autisme iets mis kon zijn met de regeling van serotonine, ergens tussen de aanmaak, opslag en verwerking door het lichaam heen.
Serotonine in de hersenen
Toen hersenscans en moderne analysetechnieken hun intrede deden, bleek het serotoninesysteem in het brein van mensen met autisme inderdaad anders te werken — maar niet op één duidelijke manier. Sommige hersengebieden lieten minder serotonine-activiteit zien, andere juist meer.
Dat klinkt tegenstrijdig, maar het past bij wat we inmiddels weten: autisme is geen éénvormig patroon, maar een verzameling van verschillende neurobiologische routes die naar vergelijkbare gedragskenmerken leiden.
Bijvoorbeeld: in hersengebieden die betrokken zijn bij sociale informatieverwerking (zoals de temporale kwab en de amygdala) werd soms een verstoorde serotoninewerking gezien. Dat kan invloed hebben op hoe iemand sociale signalen waarneemt of interpreteert. In andere gebieden, zoals de sensorische cortex, zou juist een overactief serotoninesysteem kunnen bijdragen aan overgevoeligheid voor geluid of aanraking.
Het lijkt er dus niet op dat mensen met autisme te veel of te weinig serotonine hebben, maar dat hun hersenen er anders mee omgaan. Alsof de volumeknop niet overal op dezelfde stand staat.
Genen, transporters en receptoren
Als we verder inzoomen, komen we uit bij de genen die het serotoninesysteem aansturen. Eén van de bekendste is SLC6A4, dat codeert voor de serotoninetransporter (ook wel SERT genoemd). Die transporter zorgt ervoor dat serotonine, na het doorgeven van een signaal, weer wordt “opgeruimd” uit de ruimte tussen zenuwcellen.
Bij sommige mensen met autisme blijkt deze transporter overactief te zijn. Daardoor wordt serotonine te snel weggehaald, nog voordat het zijn werk goed heeft kunnen doen. Het resultaat: een soort communicatiestoornis op microscopisch niveau.
Daarnaast zijn er variaties in de genen die serotoninereceptoren aanmaken — de ‘ontvangers’ van serotonine. Als die receptoren minder gevoelig zijn of in andere aantallen voorkomen, kan dat subtiel de balans in hersennetwerken verstoren.
Interessant genoeg lijken deze genetische verschillen ook verband te houden met andere kenmerken die soms bij autisme voorkomen, zoals angst, stemmingswisselingen of slaapstoornissen. Het serotoninesysteem blijkt dus niet alleen betrokken bij sociale processen, maar ook bij emotionele regulatie en prikkelverwerking.
Serotonine en de vroege hersenontwikkeling
Een van de belangrijkste ontdekkingen van de laatste jaren is dat serotonine al in een zeer vroeg stadium van de hersenontwikkeling een grote rol speelt. Nog voordat een baby geboren is, helpt serotonine om hersencellen te laten groeien en verbindingen te maken.
Dieronderzoek toont aan dat te veel of te weinig serotonine tijdens de zwangerschap blijvende gevolgen kan hebben voor de structuur van het brein. Bijvoorbeeld: muizen met kunstmatig verhoogde serotonineniveaus in de foetale fase vertonen later gedragingen die lijken op wat we bij autisme zien — minder sociale interactie, meer repetitief gedrag.
Bij mensen is het beeld ingewikkelder. Sommige studies suggereren dat een verstoring van het serotoninesysteem tijdens de zwangerschap (bijvoorbeeld door stress, infecties of bepaalde medicijnen) de kans op autisme licht kan verhogen. Maar oorzaak en gevolg zijn moeilijk te scheiden.
Wat we wél weten: het serotoninesysteem is van groot belang voor de aanleg van hersenverbindingen. Als die aanleg net iets anders verloopt, kan dat grote invloed hebben op hoe iemand later informatie verwerkt.
Medicijnen die op serotonine werken
Omdat serotonine zo’n centrale rol speelt, is het niet gek dat wetenschappers hoopten dat antidepressiva die op serotonine werken (zoals SSRI’s, Selectieve Serotonine Heropnameremmers) ook bij autisme iets konden doen.
SSRI’s remmen de heropname van serotonine, zodat het langer actief blijft in de hersenen. In theorie zou dat de signaaloverdracht verbeteren en stemming of angst verminderen. In de praktijk blijkt het effect echter beperkt en soms zelfs averechts.
Bij volwassenen met autisme kunnen SSRI’s helpen tegen angst of depressie, maar niet tegen de kernkenmerken van autisme zelf. Bij kinderen en jongeren zijn de resultaten wisselend: sommige ervaren minder dwangmatig gedrag, anderen krijgen juist meer onrust of slaapproblemen.
Bovendien kunnen bijwerkingen heftiger zijn bij mensen die gevoeliger reageren op veranderingen in hun breinchemie. Daarom adviseren psychiaters tegenwoordig terughoudendheid: serotonine “repareren” met medicijnen klinkt aantrekkelijk, maar de werkelijkheid is veel subtieler.
Kort gezegd: serotonine is geen aan/uit-schakelaar, maar een complex regelnetwerk waarin timing, plaats en gevoeligheid allemaal meespelen.
Serotonine buiten het brein
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat serotonine niet alleen een hersenverhaal is. De darm-hersen-as speelt een verrassend grote rol. In de darmen wordt het meeste serotonine aangemaakt — deels onder invloed van darmbacteriën.
Die bacteriën kunnen via chemische signalen de serotonineproductie beïnvloeden. En serotonine op zijn beurt kan weer het immuunsysteem en de darmbewegingen aansturen.
Het is dan ook interessant dat veel autistische mensen maag- en darmklachten hebben. Sommige onderzoekers denken dat veranderingen in het microbioom (de bacteriële samenstelling in de darmen) bijdragen aan serotonineverstoringen.
Wat betekent dit allemaal?
Serotonine blijkt geen simpele verklaring voor autisme, maar eerder een belangrijke schakel in een veel groter netwerk van hersenprocessen, genen en omgevingsinvloeden.
De klassieke vraag “heeft iemand met autisme te veel of te weinig serotonine?” is inmiddels achterhaald. Het gaat om hoe serotonine wordt gebruikt, gereguleerd en afgestemd tussen hersengebieden — en zelfs tussen lichaam en brein.
De serotoninetheorie van autisme begon met een bloedtest in de jaren zestig, maar groeide uit tot een raamwerk dat laat zien hoe complex en veelzijdig ons zenuwstelsel is.
Of serotonine nu geluk, rust of chaos brengt: het blijft een fascinerende herinnering aan hoe dun de lijn is tussen balans en verwarring in het menselijk brein.
Serotonin’s link to autism explained. The Transmitter / Spectrum. Geraadpleegd via thetransmitter.org



