Autisme wordt vaak beschreven in termen van gedrag, communicatie en sociale interactie. Maar wat als we ook eens naar het lichaam kijken – en dan vooral naar de hormonen die daarin rondzweven? Hormonen zijn chemische boodschappers die in je bloed worden afgegeven en allerlei processen in je lichaam en brein aansturen: slaap, groei, emoties, stress, seksueel gedrag, noem maar op. En precies die processen lopen bij autisme vaak anders.
De laatste jaren groeit de belangstelling voor de rol van hormonen bij autisme. Niet als dé oorzaak – want autisme is complex, en er spelen genetische én omgevingsfactoren mee – maar misschien wel als stukje van de puzzel. Sommige hormoonspiegels zijn bij mensen met autisme te hoog of te laag, andere lijken anders te werken of worden op andere momenten actief.
Waarom is dat interessant? Omdat het nieuwe mogelijkheden biedt om autisme beter te begrijpen én misschien ook beter te ondersteunen. Denk aan slaapproblemen, moeite met sociale interactie of sensorische overgevoeligheid – allemaal gebieden waar hormonen een rol in kunnen spelen.
In dit artikel nemen we je mee langs een aantal belangrijke hormonen die onderzocht zijn in relatie tot autisme. Wat blijkt, wat is nog onduidelijk, en wat kun je ermee als je zelf (of iemand in je omgeving) neurodivergent bent?
Melatonine: Meer dan een slaaphormoon
Melatonine is het hormoon dat je hersenen aanmaken als het donker wordt. Het vertelt je lichaam: “Het is tijd om te slapen.” Geen wonder dus dat verstoringen in melatonine worden gelinkt aan slaapproblemen – en die komen bij autisme veel voor.
Bij mensen met autisme zijn de melatoninespiegels vaak lager dan gemiddeld, vooral ‘s nachts. Dit kan leiden tot moeilijk inslapen, onrustige nachten en te vroeg wakker worden. En slaaptekort versterkt op zijn beurt weer overprikkeling, vermoeidheid en emotionele instabiliteit. Herkenbaar?
Onderzoek laat zien dat melatonine niet alleen belangrijk is voor slaap, maar ook een rol speelt in de ontwikkeling van het zenuwstelsel, het immuunsysteem én zelfs bij gedrag. Interessant genoeg hebben ook ouders van kinderen met autisme vaak lage melatoninewaarden – wat zou kunnen wijzen op een genetische link.
Supplementen met melatonine zijn populair bij mensen met autisme, vooral bij kinderen. En die lijken te werken: studies laten zien dat melatonine de inslaaptijd verkort, de slaapduur verlengt en de slaapkwaliteit verbetert. Sommige onderzoeken zien ook verbeteringen in gedrag, zoals minder agressie of stereotyp gedrag.
Maar let op: melatonine is geen wondermiddel. Het werkt niet bij iedereen, en de dosering en timing zijn belangrijk. Ook in België en Nederland is melatonine vrij verkrijgbaar, maar het is verstandig om eerst advies te vragen aan een arts – vooral bij kinderen.
Serotonine: Een brein vol signalen
Serotonine is misschien wel het bekendste gelukshormoon. Het speelt een rol bij stemming, eetlust, geheugen, pijnbeleving en sociale interactie. Geen wonder dus dat het ook in verband wordt gebracht met autisme.
Bij mensen met autisme worden opvallend genoeg hogere serotoninespiegels gevonden in het bloed, terwijl in het brein juist een tekort lijkt te zijn. Dat klinkt tegenstrijdig, maar het heeft te maken met de bloed-hersenbarrière: serotonine kan daar niet zomaar doorheen. En dat verschil tussen ‘perifeer’ en ‘centraal’ serotonine zou weleens heel belangrijk kunnen zijn.
Er is ook iets bijzonders aan serotonine bij de ontwikkeling van het brein. Tijdens de zwangerschap en vroege kindertijd helpt het bij de aanleg van zenuwverbindingen. Als dat proces verstoord raakt – bijvoorbeeld door een genetische afwijking, ontsteking of voedingstekort – zou dat het risico op autisme kunnen verhogen.
Vitamine D blijkt ook een rol te spelen: het helpt de hersenen bij het aanmaken van serotonine. En laat nu net vitamine D-tekort vaak voorkomen bij mensen met autisme.
Hoewel serotonine veel genoemd wordt in het onderzoek naar autisme, is het plaatje nog allesbehalve duidelijk. Medicijnen die invloed hebben op serotonine – zoals antidepressiva – werken bij sommige mensen goed, maar lang niet altijd. En de precieze rol van serotonine tijdens de hersenontwikkeling blijft dan ook voer voor vervolgonderzoek.
Schildklierhormonen: Een kwestie van timing
Schildklierhormonen sturen je stofwisseling aan, maar zijn ook onmisbaar voor de ontwikkeling van je hersenen – vooral tijdens de zwangerschap en in de eerste levensmaanden. Te weinig schildklierhormoon op het verkeerde moment kan leiden tot ontwikkelingsstoornissen, waaronder mogelijk autisme.
In sommige studies is een verband gevonden tussen lage schildklierwaarden bij baby’s en een verhoogd risico op autisme. Ook bij moeders met schildklieraandoeningen lijkt dat risico iets hoger te liggen. Maar andere studies vinden juist geen verband, of zelfs tegengestelde resultaten. Kortom: het is ingewikkeld.
In Nederland en België worden baby’s standaard gescreend op aangeboren schildklierproblemen, en dat is maar goed ook. Maar suboptimale schildklierwerking – dus geen ziekte, maar wel nét te laag – wordt vaak niet opgemerkt.
Sommige onderzoekers vermoeden dat milieuvervuiling (zoals PFAS en andere chemicaliën) via de schildklier bijdraagt aan de toename van autisme. Die stoffen kunnen namelijk de hormoonbalans van zwangere vrouwen verstoren.
Voor nu is er nog geen reden tot paniek, maar het benadrukt wel hoe belangrijk het is om tijdens de zwangerschap goed op je gezondheid te letten – ook op je hormonen.
IGF-1: Groeihormoon met breineffect
IGF-1 staat voor “insuline-achtig groeifactor 1” en doet precies wat de naam zegt: het bevordert groei. Maar niet alleen van je lichaam – ook van je hersencellen. Het speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van zenuwbanen en myeline (de beschermlaag rond je zenuwen).
Bij mensen met autisme zijn de IGF-1-waarden vaak lager dan gemiddeld. Dat zou kunnen verklaren waarom sommige processen in de hersenen – zoals prikkelgeleiding of verbindingen tussen hersengebieden – anders verlopen.
Er wordt zelfs onderzoek gedaan naar IGF-1 als mogelijke behandeling bij autisme, vooral bij jonge kinderen. In laboratoriumstudies en diermodellen zie je dat IGF-1 het gedrag van muizen met autistische kenmerken kan verbeteren.
In de praktijk wordt IGF-1 nog niet gebruikt als therapie voor autisme, onder andere vanwege mogelijke bijwerkingen en het gebrek aan langetermijnonderzoek. Wel zijn er supplementen en diëten die bedoeld zijn om de natuurlijke aanmaak van IGF-1 te stimuleren, zoals eiwitrijk voedsel en bepaalde probiotica.
Voor de meeste mensen is dat op dit moment vooral interessant als hypothese – maar wie weet wat de toekomst brengt.
Seksehormonen: Waarom meer jongens dan meisjes?
Autisme komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes – soms wel vier keer zo vaak. Waarom dat zo is, weten we nog steeds niet precies. Maar seksehormonen kunnen er mee te maken te hebben.
Tijdens de zwangerschap worden jongens blootgesteld aan hogere niveaus van testosteron. En sommige studies suggereren dat juist die hogere testosteronwaarden – of verhoogde oestrogeenwaarden – het risico op autisme kunnen verhogen.
Onderzoekers als Simon Baron-Cohen spreken over het brein als “extreem mannelijk” bij autisme: meer gericht op systeemdenken, minder op empathie. Of dat een beetje kort door de bocht is? Ja, waarschijnlijk wel. Maar de theorie heeft wel geleid tot veel vervolgonderzoek.
Ook genetisch speelt het verschil tussen XX en XY een rol. Op het X-chromosoom liggen meerdere genen die betrokken zijn bij hersenontwikkeling. Omdat jongens maar één X hebben, zijn zij kwetsbaarder voor mutaties op dat chromosoom.
Daarnaast beïnvloeden seksehormonen hoe prikkels worden verwerkt in het brein. Oestrogeen en progesteron versterken de werking van GABA en glutamaat – twee stofjes die belangrijk zijn bij autisme. Mogelijk verklaart dat waarom autisme zich bij vrouwen vaak anders uit dan bij mannen, en waarom het bij vrouwen vaker gemist wordt.
Kortom: het verschil in seksehormonen lijkt een rol te spelen, maar hoe precies – dat weten we nog niet. Het ligt waarschijnlijk aan een complexe wisselwerking tussen genen, hormonen en breinontwikkeling.
Oxytocine en vasopressine: De sociale lijm
Oxytocine ken je misschien als het ‘knuffelhormoon’. Het wordt actief bij aanraking, verbondenheid en sociale interactie. Vasopressine lijkt er chemisch sterk op, maar heeft juist meer te maken met territorium en alertheid.
Bij mensen met autisme blijken deze hormonen soms verstoord. Vooral oxytocinewaarden zijn vaak lager. Dat zou kunnen bijdragen aan moeilijkheden met sociale signalen herkennen, zoals gezichtsuitdrukkingen of toonhoogte in stem.
In sommige studies is gekeken of toediening van oxytocine via een neusspray helpt bij sociale interactie bij mensen met autisme. De resultaten zijn gemengd: bij sommige deelnemers verbeterde het contact, bij anderen niet.
Ook genetisch zijn er aanwijzingen. Variaties in de genen die coderen voor de oxytocine- en vasopressinereceptoren komen vaker voor bij mensen met autisme. En bij moeders van kinderen met autisme zijn de oxytocinespiegels vaak lager, wat zou kunnen wijzen op erfelijke gevoeligheid.
Het onderzoek naar deze hormonen is nog jong, maar de hoop is dat ze in de toekomst kunnen bijdragen aan behandelingen die gericht zijn op sociale vaardigheden – iets waar huidige therapieën vaak tekortschieten.
Wat kun je hiermee?
Wat betekent dit nu allemaal in de praktijk? Hormonale afwijkingen lijken geen directe oorzaak van autisme, maar kunnen wél bijdragen aan bepaalde kenmerken ervan – zoals slaapproblemen, moeite met sociale interactie of overgevoeligheid voor prikkels. Melatonine wordt inmiddels al succesvol ingezet bij slaapproblemen, terwijl andere hormonen – zoals IGF-1, serotonine of oxytocine – vooral nog perspectief bieden voor toekomstig onderzoek. De hormonale verschillen die we nu zien, zouden ons bovendien kunnen helpen om subtypes binnen het spectrum beter te begrijpen. Kort samengevat:
- Melatonine is vaak verlaagd bij autisme; supplementen kunnen helpen bij slapen.
- Serotonine is uit balans: te hoog in het bloed, te laag in het brein.
- Schildklierhormonen zijn van groot belang tijdens de zwangerschap, maar de link met autisme is nog onduidelijk.
- IGF-1 ondersteunt hersengroei en is vaak verlaagd – mogelijk een toekomstige behandelpiste.
- Oxytocine en vasopressine beïnvloeden sociale interactie en zijn veelbelovend in onderzoek naar sociale ondersteuning bij autisme.
Jalilzadeh Khalet Abad S, Kalashipour Chir G, Heydari P, Fazilat A, Mortazavi Moghadam F, Valilo M. Hormonal disorders in autism spectrum disorders. Horm Mol Biol Clin Investig. Published online January 6, 2025. doi:10.1515/hmbci-2024-0078