Voel je je soms alsof je alles maar aan het faken bent op je werk of op school? Dat je eigenlijk niet geschikt bent voor je taken en alle complimenten onverdiend zijn? Waarschijnlijk heeft bijna iedereen wel eens zo’n gevoel gehad, maar als je hier chronisch last van hebt, kan het zijn dat je last hebt van het impostersyndroom (IS).
Dit syndroom werd voor het eerst geïdentificeerd door Drs. Pauline Clance en Suzanne Imes als het “imposter fenomeen” meer dan 40 jaar geleden in een psychotherapie-tijdschrift. Tegenwoordig is het zo’n bekend begrip in de Amerikaanse cultuur dat het in het Engelse taalgebruik is opgenomen, vergelijkbaar met populaire termen als “midlife crisis” en “dysfunctionele familie”.
Hoewel het onduidelijk is of het impostersyndroom tegenwoordig vaker voorkomt, is het als psychologische beschrijving onmiskenbaar aantrekkelijk. Wetenschappelijke interesse in dit onderwerp groeit zeker. Google Scholar vermeldt meer dan 15.000 gepubliceerde artikelen sinds 2019, met onderzoeken in landen zo divers als Bangladesh, Brazilië, China, Roemenië en Turkije.
Het impostersyndroom begrijpen
Onderzoeken naar het impostersyndroom hebben zich voornamelijk gericht op studenten en professionals in het onderwijs, de geneeskunde, verpleging en andere vakgebieden. Bijna al deze onderzoeken bevestigen de oorspronkelijke bevindingen van Clance en Imes dat veel succesvolle vrouwen moeite hebben om hun uiterlijke succes op het werk te accepteren. Ze ervaren aanhoudende gevoelens van zelftwijfel, angst om fouten te maken, moeite om credit te krijgen voor hun prestaties, en zelfs het gevoel dat ze een bedrieger zijn. Meestal schrijven ze hun prestaties niet toe aan hun eigen vaardigheden, maar aan geluk of andere externe factoren. Onderzoek toont nu aan dat veel mannen ook last hebben van het impostersyndroom. Toch is de wetenschappelijke consensus dat het vaker voorkomt bij vrouwen en minderheidsgroepen op basis van ras, etniciteit of religie.
Wat veroorzaakt dit gevoel van bedrog op de werkvloer? In het eerste, nog steeds actieve onderzoeksgolf, lag de nadruk op persoonlijkheidsdefecten zoals burn-out, hoge angstgevoelens, perfectionisme en een laag zelfbeeld. Deze aspecten zijn vaak terug te voeren op autoritaire en vooral overbeschermende opvoeding. Het is een bevinding die Alfred Adler lang geleden al voorspelde in het beschrijven van het “inferioriteitscomplex”.
De meer recente, tweede golf heeft zich gericht op bredere maatschappelijke factoren zoals micro-agressies, systemische vooringenomenheid en racisme. Bijvoorbeeld, Ruchika Tulshyan en Jodi-Ann Burey, in een veelbesproken kritiek op onderzoek naar het impostersyndroom in de Harvard Business Review, betoogden dat “werkplekken verkeerd gericht blijven op het zoeken naar individuele oplossingen voor problemen die onevenredig worden veroorzaakt door systemen van discriminatie en machtsmisbruik.”
Omarmen van je vaardigheden
Omdat het impostersyndroom gevoelens van ontoereikendheid omvat, kan het waardevol zijn om twee incidenten op het werk te beschrijven waarin je uitblonk of uitmuntendheid toonde, misschien zelfs een piekervaring teweegbracht. Wat kunnen deze positieve herinneringen je leren over je capaciteiten? En als je jezelf toen hebt onderschat, waarom denk je dat je dat deed? Probeer specifiek te zijn.
Als je een perfectionist bent, ben je extra kwetsbaar voor het gevoel van een bedrieger te zijn, omdat perfectie onmogelijk is. Daarom moet je je lat lager leggen om je bekwaam en prijzenswaardig te voelen. Beschrijf voor deze oefening een incident waarin je perfectionisme je geluk na een prestatie verstikte. Speel nu de herinnering af in je geestesoog en gun jezelf om gepast tevreden en zelfs blij te voelen.
Onthoud dat het impostersyndroom vaak voorkomt en dat je niet de enige bent die hiermee worstelt. Laat je niet langer belemmeren door zelftwijfel en omarm je vaardigheden met vertrouwen!
Fields, L. N., & Cunningham-Williams, R. M. (2021). Experiences with imposter syndrome and authenticity at research-intensive schools of social work: A case study on Black female faculty. Advances in Social Work, 21 (2/3), 354-373.