Recent onderzoek heeft een verrassende paradox aan het licht gebracht: genetische markers voor autisme overlappen vaak met die voor hoge intelligentie. Dit is opmerkelijk, omdat autisme doorgaans geassocieerd wordt met een lager dan gemiddeld IQ.
Volgens Bernard J. Crespi, een vooraanstaande onderzoeker, kan deze tegenstrijdigheid worden verklaard door wat hij beschrijft als een ‘verhoogde, maar onevenwichtige intelligentie’. Bij mensen met autisme zijn bepaalde intellectuele capaciteiten, zoals bijvoorbeeld wiskundige vaardigheden, logisch-analytisch denken of het geheugen, bovengemiddeld vaak uitzonderlijk ontwikkeld. Daarentegen blijven andere vaardigheden, zoals sociale interactie en verbale communicatie, achter.
De gedeelde biologische kenmerken tussen autisme en hoge intelligentie, zoals grote hersenomvang en snelle hersengroei, ondersteunen de hypothese dat beide mogelijk evolutionaire aanpassingen zijn. Deze kenmerken bevorderen specifieke cognitieve stijlen en vaardigheden die nuttig kunnen zijn, maar ook een onevenwichtige ontwikkeling kunnen veroorzaken. Dit onevenwichtige patroon manifesteert zich vaak al op jonge leeftijd met een versnelde hersengroei, gevolgd door een snelle verdunning van de cortex tijdens de adolescentie.
Interessant is dat de heterogeniteit binnen het autismespectrum ook wordt weerspiegeld in de variabiliteit van IQ-scores. Recente studies tonen aan dat een aanzienlijk aantal kinderen met autisme nu scoort binnen het gemiddelde tot bovengemiddelde bereik van IQ, wat de accuraatheid en volledigheid van eerdere studies in twijfel trekt. Deze nieuwe bevindingen compliceren de diagnose en benadering van zorg, aangezien er een bimodale verdeling van IQ-scores bestaat binnen het spectrum.
Een bimodale verdeling van IQ-scores binnen het autismespectrum betekent dat de IQ-scores van mensen met autisme zich overwegend in twee verschillende groepen concentreren. Dit zijn twee pieken of hoogtepunten in de verdeling van scores, met een relatief lage frequentie van scores in het middenbereik tussen deze pieken.
In de context van autisme wijst dit op een significant aantal individuen met een relatief laag IQ en een vergelijkbaar significant aantal met een relatief hoog IQ, maar minder individuen met een IQ dat rond het gemiddelde ligt. Dit contrasteert met een normale of unimodale verdeling, waarbij de meeste scores zich rond een centraal gemiddelde concentreren met geleidelijk afnemende frequenties naar de extremen toe.
De bimodale verdeling heeft belangrijke implicaties voor de diagnose, behandeling en ondersteuning van mensen met autisme, omdat het aangeeft dat er aanzienlijke verschillen kunnen zijn in de cognitieve capaciteiten en behoeften binnen deze groep. Dit benadrukt de noodzaak voor een gepersonaliseerde benadering bij het bieden van onderwijs en zorg.
De relatie tussen IQ en de functionele capaciteiten van mensen met autisme is complex. Een hoger IQ kan geassocieerd worden met betere levensuitkomsten, maar de uiteenlopende scores binnen het spectrum kunnen de behandeling en ondersteuning bemoeilijken. Zo kunnen individuen met een hoger IQ hun uitdagingen vaak beter compenseren, wat soms leidt tot onderdiagnose of misdiagnose.
Door deze nieuwe inzichten kunnen we niet alleen de uitdagingen, maar ook de aanzienlijke voordelen van neurodiversiteit beter begrijpen en waarderen. Dit draagt bij aan een rijkere en meer inclusieve benadering van autisme, waarbij de unieke sterktes en uitdagingen van elk individu worden erkend.
Crespi BJ. Autism As a Disorder of High Intelligence. Front Neurosci. 2016 Jun 30;10:300. doi: 10.3389/fnins.2016.00300. PMID: 27445671; PMCID: PMC4927579.
Wolff N, Stroth S, Kamp-Becker I, Roepke S, Roessner V. Autism Spectrum Disorder and IQ – A Complex Interplay. Front Psychiatry. 2022 Apr 18;13:856084. doi: 10.3389/fpsyt.2022.856084. PMID: 35509885; PMCID: PMC9058071.