Als we denken aan burn-out, zien we al snel iemand voor ons die bezwijkt onder de druk. Te veel werk, te weinig rust, altijd aan staan. Maar er is een andere, minder bekende oorzaak van mentale uitputting: verveling. Niet zomaar een “meh, wat zal ik eens gaan doen?”-gevoel, maar een dieper soort leegte. Een gevoel van stilstand. Alsof je brein langzaam uitdroogt.
Dit fenomeen heet bore-out, en het komt vaker voor dan je misschien denkt. Vooral bij mensen die weinig uitdaging ervaren in hun werk of dagelijks leven. Denk aan iemand die elke dag hetzelfde saaie takenlijstje afwerkt, zonder enige ruimte voor creativiteit, ontwikkeling of zingeving. Je zit er wel, fysiek, maar mentaal ben je al lang afgehaakt. En dat kan net zo schadelijk zijn als chronische stress.
Voor neurodivergente mensen – zoals veel lezers van dit blog – is dit extra herkenbaar. Als je hersenen graag op volle toeren draaien, kun je in een omgeving zonder prikkels langzaam afstompen. Het gevoel dat je iets mist, zonder precies te weten wat. Dat je stilvalt terwijl je eigenlijk vooruit wilt.
In deze tekst duiken we in de verrassende kant van bore-out. Wat gebeurt er in je hoofd als je je verveelt? Waarom is ‘te weinig’ soms net zo slopend als ‘te veel’? En vooral: wat kun je eraan doen?
Hoe verveling je leeg kan trekken
We zijn gewend om stress te zien als de grote vijand van onze mentale gezondheid. En terecht: een continue stroom van deadlines, prikkels en prestatiedruk kan je volledig uitputten. Maar wat veel mensen niet weten, is dat het tegenovergestelde – te weinig uitdaging – óók tot uitputting kan leiden.

Bij bore-out zit je niet in een storm, maar in de windstilte. Alles voelt vlak. Je dagen lijken op elkaar, je werk voelt zinloos, je leert niks nieuws meer. En dat is dodelijk vermoeiend voor je brein. Want hersenen hebben stimulatie nodig, net zoals planten zonlicht nodig hebben. Krijg je te weinig input? Dan ga je langzaam kwijnen. Niet meteen, maar wel op termijn.
De klachten van bore-out lijken verrassend veel op die van een burn-out:
- Je voelt je futloos en leeg.
- Je hebt moeite om ’s ochtends op te starten.
- Je kunt je slecht concentreren.
- Je voelt je lusteloos, soms zelfs depressief.
- Je slaapt onrustig of juist te veel.
Het verschil zit hem vaak in de oorzaak: bij een klassieke burn-out ben je overvraagd, bij bore-out juist ondervraagd. Maar je lichaam reageert op beide met dezelfde stresshormonen, dezelfde signalen van overbelasting. Alleen herken je bore-out vaak minder snel, omdat het niet spectaculair is. Er is geen crisis, geen chaos. Alleen… niks. En dat maakt het juist zo verraderlijk.
Een voorbeeld: stel, je werkt al vijf jaar bij dezelfde organisatie. Je doet je werk prima, maar je leert niks nieuws meer. Je zit de dagen uit. Je merkt dat je steeds vaker op je telefoon kijkt, zelfs tijdens vergaderingen. Je denkt: “Wat doe ik hier eigenlijk?” Maar je hebt een vast contract, leuke collega’s, prima arbeidsvoorwaarden. Dus je blijft zitten. Ondertussen voel je jezelf langzaam leeglopen.
Herkenbaar? Dan is het misschien tijd om bore-out serieus te nemen. In de volgende hoofdstukken gaan we kijken waar dit gevoel vandaan komt en – belangrijker nog – hoe je het kunt keren.
Verveling maakt je kwetsbaar
Lang voordat we het woord “bore-out” kenden, maakten mensen zich al zorgen over wat verveling met je geest kan doen. In de middeleeuwen hadden ze er zelfs een naam voor: acedia. Geen Latijns scheldwoord, maar een serieuze spirituele aandoening.
Vooral monniken, die in kloosters vaak in stilte leefden, beschrijven acedia als een soort geestelijke leegloop. Ze voelden zich lusteloos, afwezig, ongeïnteresseerd. Alles wat ze deden, leek betekenisloos. Het werd gezien als een van de grootste gevaren voor het zielenheil: niet woede, niet hebzucht, maar… verveling.
Ze noemden het ook wel de aanval van de “noonday demon” – een soort mentale schaduw die midden op de dag toeslaat, als de zon op z’n hoogst staat en de tijd lijkt stil te staan. Een gevoel van “waar doe ik dit allemaal voor?” dat langzaam aan je vreet. Geen duivel met horens, maar een knagend gevoel van doelloosheid.
Die beschrijving komt opvallend dicht in de buurt van wat mensen nu bore-out noemen. Geen dramatische burn-outcrisis, maar een sluimerend verlies van richting. En net als toen is het niet zomaar ‘luiheid’ of een gebrek aan inzet. Het is een diepere staat van mentale stilstand, waarin je brein hongert naar zin, naar beweging, naar iets nieuws.
Wat die middeleeuwse monniken intuïtief al wisten, bevestigt de moderne psychologie: langdurige verveling is niet onschuldig. Het maakt je vatbaarder voor somberheid, passiviteit en zelfs depressie. En het is precies die sluimerende leegte die je weer uitdaagt om te zoeken naar wat je nodig hebt om tot leven te komen.
En dat brengt ons bij een belangrijk punt: mensen zijn van nature ontdekkers. Onze hersenen zijn gebouwd om nieuwsgierig te zijn. Dus… waarom voelen we ons dan vaak zo afgestompt?
Waarom we hunkeren naar nieuwe prikkels
We zijn gewoontedieren, zeggen ze. En dat klopt – tot op zekere hoogte. We houden van structuur, voorspelbaarheid en een beetje controle over ons leven. Maar tegelijk hebben we een ingebouwde drang naar avontuur. Naar iets nieuws, iets onverwachts, iets dat ons wakker schudt. Die spanning tussen zekerheid en vernieuwing zit diep in ons brein geworteld.
Een groot deel daarvan heeft te maken met dopamine – een stofje dat ons brein aanmaakt als beloning. Het komt vrij als we iets lekkers eten, als we iets moois zien, of… als we iets nieuws ontdekken. Die nieuwsgierigheid is dus geen ‘leuke extra’, maar een motor van ons gedrag. Het helpt ons groeien, leren en overleven.
Daarom voelt het zo goed om iets onverwachts tegen te komen: een verrassende wending in een film, een inspirerend gesprek met een onbekende, een nieuwe hobby die je ineens helemaal opslokt. Je hersenen lichten op, alsof iemand het licht aanknipt. En andersom: als je te lang verstoken blijft van dat soort prikkels, dan dimt dat licht langzaam.
Voor veel neurodivergente mensen is die hunkering naar nieuwe input nog sterker. Je hersenen zijn dan vaak gevoeliger voor patronen, details, prikkels – én voor verveling. Als je omgeving daar niet bij aansluit, kun je snel vastlopen. Niet omdat je ‘te veeleisend’ bent, maar omdat je brein iets anders nodig heeft dan het steeds maar hetzelfde.
En ja, dat geldt ook als je van nature graag binnen je comfortzone blijft. Je kunt namelijk tegelijk dol zijn op structuur én snakken naar iets nieuws. Zoals iemand die altijd op dezelfde camping staat, maar elk jaar een ander boek meeneemt en daar totaal in opgaat.
Ons brein is dus geen zwart-witmachine. Het is een mix van stabiliteit en vernieuwing, van gewoontedier en avonturier. En als die balans zoek is, dan voelen we dat. Soms heel subtiel – een vaag gevoel van onrust. Soms keihard – in de vorm van een bore-out.
Adjacent possible: Groeien begint net buiten je comfortzone
Soms zit de oplossing voor verveling niet in een radicale ommezwaai, maar in iets veel subtielers: een kleine stap opzij. Een net-niet-gevaarlijke sprong. Dat is precies waar het idee van de adjacent possible over gaat – letterlijk: het “aangrenzend mogelijke”.
De term komt uit de biologie, maar psychologen en filosofen hebben hem omarmd. Het beschrijft de ruimte direct buiten je comfortzone, waar je nieuwe dingen kunt ontdekken zonder het gevoel te hebben dat je kopje-onder gaat. Het is als een deur die op een kier staat: je hoeft er alleen maar een stap naartoe te zetten.
Stel je voor: je werkt in de zorg en begint je werk routinematig te vinden. Je wilt wel iets nieuws, maar je wil niet meteen van carrière wisselen. Je zou kunnen starten met een opleiding of training, of eens een andere doelgroep proberen. Geen wereldschokkende verandering, maar net genoeg om je brein wakker te schudden. Dat is het adjacent possible.
Voor neurodivergente mensen is dit idee extra waardevol. Veel zelfhulpboeken roepen: “Spring in het diepe!” of “Durf te falen!” Maar voor iemand met autisme of ADHD is zo’n grote sprong vaak juist verlammend. Klein en haalbaar is veel effectiever. Niet meteen het roer om, maar het roer een kwart of een halve slag draaien.
Een voorbeeld? Iemand die altijd alleen schrijft voor zichzelf, kan besluiten eens een tekst met een vriend(in) te delen. Of zich opgeven voor een schrijfworkshop. Dat is spannend, maar niet ondoenlijk. En het opent de deur naar méér. Precies zoals het adjacent possible bedoeld is.
Het mooie is: elke keer dat je een stap in die richting zet, breidt je comfortzone zich uit. Wat gisteren nog eng leek, voelt vandaag misschien al vertrouwd. En dan ligt het volgende aangrenzende mogelijke weer voor je open.
Dus de vraag is niet: “Hoe breek ik uit mijn leven?” Maar eerder: “Wat is één kleine, moedige stap die ik vandaag kan zetten?”
Verkennen of vasthouden
Elke dag – vaak onbewust – maken we keuzes tussen verkennen en vasthouden. Speel je op safe met wat je al kent, of ga je op ontdekking uit, met alle risico’s van dien?
In de psychologie noemen ze dit het explore-exploit dilemma. Klinkt ingewikkeld, maar je kent het vast. Je zit in een restaurant en moet kiezen: neem je weer dat vertrouwde broodje bourgondische kroket, of probeer je dat rare gerecht met ansjovis en karamel? Het ene biedt zekerheid, het andere belooft verrassing (en mogelijk spijt).
In het dagelijks leven werkt het net zo. We blijven in een vaste baan omdat die veilig voelt, ook al geeft het geen voldoening meer. Of we houden vast aan routines omdat ze voorspelbaar zijn, ook al worden we er niet blij van. De ‘exploit’-keuze wint vaak, want ons brein houdt van duidelijkheid.
Maar daar zit een addertje onder het gras. Als je te lang blijft ‘exploiteren’ – dus teren op wat je al weet of kunt – dan loop je vast. Je stagneert. Je groeit niet meer. En dan komt de verveling om de hoek kijken. In het begin misschien onschuldig, maar op termijn ondermijnend.
Verkennen is spannend, dat klopt. Het vraagt moed om iets nieuws te proberen, zeker als je brein extra gevoelig is voor prikkels of onzekerheid. Toch is het soms nodig om juist wél het onbekende op te zoeken. Omdat daar de energie zit. De creativiteit. De vonk.
Kijk naar topkoks zoals Ferran Adrià, die z’n succesvolle restaurant elk jaar sloot om in een lab met nieuwe smaken te experimenteren. Dat is misschien extreem, maar het laat zien: je hoeft niet vast te houden aan wat werkt, als je voelt dat je iets nieuws nodig hebt.
De uitdaging is dus om jezelf af en toe deze vraag te stellen: Ben ik nog aan het ontdekken, of alleen nog maar aan het herhalen? En belangrijker nog: Wat zou er gebeuren als ik vandaag eens iets kleins durf te verkennen?
Het paradoxale geluk van hard werken
We willen allemaal het liefst een makkelijk leven. Geen stress, geen gedoe. Gewoon relaxed. Toch blijkt uit onderzoek iets opmerkelijks: de dingen die ons het meest vervullen, zijn zelden makkelijk. Sterker nog, ze kosten vaak bakken energie en doorzettingsvermogen.
Dit noemen wetenschappers het inspanningsparadox. We denken dat we geluk vinden in gemak, maar juist dingen die moeite kosten, geven ons een gevoel van voldoening. Denk aan het leren van een muziekinstrument, het trainen voor een marathon, of een ingewikkeld boek écht proberen te begrijpen. Niet altijd leuk onderweg, maar o, wat voelt het goed als het lukt.
En weet je wat? Dat heeft ook gewoon met je hersenen te maken. Bij inspanning komt dopamine vrij – het bekende ‘beloningsstofje’. Maar: niet alleen bij het eindresultaat. Je brein beloont je ook tijdens het proces, zolang je voelt dat je ergens naartoe werkt. Die kleine succesmomenten onderweg zorgen voor motivatie én plezier.
Juist daarom is een bore-out zo venijnig. Het ontneemt je de kans om die inspanning te leveren. Geen uitdaging betekent: geen voldoening. Geen leerproces, geen succesmomenten, geen flow. Je hersenen zitten in een soort winterslaap. En dan kun je nog zulke leuke collega’s of fijne werkomstandigheden hebben – zonder betekenisvolle inspanning verdwijnt langzaam het gevoel van eigenwaarde.
Voor neurodivergente mensen is dit extra relevant. Veel van hen floreren juist bij diepgaande interesses, bij het je vastbijten in iets complex, bij het oplossen van een puzzel die anderen allang hebben opgegeven. Als je die kans niet krijgt, loop je vast. Niet omdat je lui bent, maar omdat je te weinig wordt gevraagd.
Het loont dus om af en toe iets te doen dat je uitdaagt. Dat energie kost. Dat misschien zelfs een beetje pijn doet in je hoofd. Want dát zijn de momenten waarop je groeit. Niet ondanks de moeite, maar dankzij de moeite.
Hoe je bore-out kunt herkennen en aanpakken
Bore-out sluipt erin. Je merkt het vaak pas als je al een tijd op halve kracht draait. Je denkt: “Ik ben gewoon moe”, of: “Iedereen is weleens uitgekeken op z’n werk.” Maar ondertussen sijpelt je motivatie weg, en met een beetje pech ook je zelfvertrouwen.
Hoe weet je of je te maken hebt met een bore-out? Hier een paar signalen die je serieus mag nemen:
- Je voelt je structureel verveeld of leeg op je werk (of studie).
- Je telt de minuten tot je naar huis mag.
- Je doet alsof je druk bent, maar je hebt eigenlijk niks te doen.
- Je voelt je niet meer betrokken bij wat je doet.
- Je krijgt fysieke klachten zonder duidelijke reden (hoofdpijn, moeheid, slapeloosheid).
- Je voelt je somber of lusteloos, zonder dat er “een reden” lijkt te zijn.
Herken je jezelf hierin? Dan is het misschien tijd om te kijken wat je kunt veranderen. Niet meteen je hele leven omgooien – dat hoeft vaak helemaal niet. Begin klein. Vraag jezelf af: wat mis ik? Uitdaging? Creativiteit? Verbinding? Autonomie?
En dan: wat is jouw adjacent possible? Misschien kun je een project naar je toe trekken. Een nieuwe skill leren. Iemand vragen om samen iets op te zetten. Of – als het echt niet meer werkt – voorzichtig rondkijken naar een andere plek waar je wél tot bloei komt.
En o ja: praat erover. Met een collega, vriend(in), jobcoach of psycholoog. Want het idee dat je ‘niets te klagen hebt’ omdat je niet druk bent, is een misverstand. Je mag het moeilijk hebben. Ook als het van verveling komt.