Wat is ‘relational psychology’?

Stel je voor: je loopt vast in je leven. Je voelt je somber, angstig of waardeloos. De psycholoog zegt: “Laten we eens kijken wat er in jouw hoofd misgaat.” Klinkt logisch, toch? Maar wat als je niet in je hoofd moet zoeken, maar tussen mensen?

Dat is precies wat de relationele benadering in de psychologie doet. In plaats van te denken in termen van ‘individuele stoornissen’, kijkt deze stroming naar relaties: hoe je gevormd wordt door anderen, hoe je lijdt door anderen, en hoe je ook weer kunt helen door diezelfde anderen.

Het is een grote ommezwaai in het denken over mentale gezondheid. De klassieke psychologie – denk aan Freud, en later ook de meeste psychiatrische modellen – zag de geest als iets wat zich binnenin jou afspeelt. Afgesloten van de buitenwereld. Problemen zaten dus in jou, en alleen in jou.

Maar een nieuwe stroming, die al begon bij Freud’s dwarsliggende collega Sándor Ferenczi, zegt: nee, de geest is niet een soort afgesloten kamer. Het is een open systeem, gevormd door relaties. Dit noemen we de “twee-persoonspsychologie”. In plaats van te kijken naar de mens op zichzelf, kijkt deze benadering naar de mens in relatie tot anderen.

Waarom ‘de stoornis zit in jou’ misschien niet klopt

De meeste diagnoses – van depressie tot ADHD, van eetstoornissen tot persoonlijkheidsstoornissen – zijn gebouwd op één simpel idee: er is iets mis in jou. De DSM, het grote handboek voor psychische stoornissen, beschrijft psychische aandoeningen als ‘dysfuncties in het individu’.

Maar dat is een aanname – geen bewezen feit. Wat als die ‘stoornis’ niet alleen te maken heeft met wat er biologisch of psychologisch in jou gebeurt, maar ook met hoe je behandeld wordt? Hoe je opgroeit? Hoe je omgeving is ingericht?

De relationele benadering stelt: je kunt niet begrijpen wat er in iemand omgaat, zonder ook te kijken naar de relaties waarin die persoon leeft. Dus als iemand zich waardeloos voelt, is dat misschien niet een “interne stoornis”, maar het gevolg van jarenlang genegeerd of afgewezen worden.

Dat betekent niet dat er geen biologische of psychologische processen zijn. Die zijn er zeker. Maar als we bijvoorbeeld depressie behandelen alsof het alleen een probleem van neurotransmitters is – terwijl iemand nog steeds in een giftige relatie zit of zich dagelijks onbegrepen voelt – missen we de kern. Het is alsof je de rook uit een kamer probeert weg te zuigen, terwijl het vuur nog steeds brandt.

Baby’s bewijzen het: Vanaf dag één zijn we relationele wezens

Misschien denk je: oké, maar komt die behoefte aan relaties dan later pas? Niets is minder waar. Onderzoek naar baby’s van de afgelopen vijftig jaar laat iets fascinerends zien: we worden geboren als relationele wezens.

Baby’s zoeken van nature contact. Ze reageren op gezichten, stemmen, aanraking. Hun hersenen – vooral het limbisch systeem en de prefrontale cortex, die belangrijk zijn voor emoties en zelfregulatie – ontwikkelen zich niet ‘vanzelf’, maar in samenspel met hun verzorgers. Met andere woorden: zonder relatie, geen gezonde hersenontwikkeling.

Als een baby structureel te weinig positieve interactie heeft – denk aan verwaarlozing of een depressieve ouder – zie je dat terug in de hersenontwikkeling én in het latere gedrag.

Dus ja, we hebben hersenen. En ja, die doen dingen. Maar ze worden gevormd in de relatie met anderen. En die relaties zijn ook in ons volwassen leven nog van groot belang voor hoe we ons voelen en functioneren.

Van DSM naar dynamiek: Wat als diagnoses verkeerd kijken?

Neem depressie. Volgens de klassieke modellen is dat een stoornis in de hersenen. Iets met serotonine, misschien een verstoord denkpatroon. Maar hoe logisch is het om iemand die jaar in jaar uit geen liefde, erkenning of respect krijgt, een ‘stoornis’ toe te wijzen omdat die zich waardeloos voelt?

De relationele benadering draait het om: waardeloosheid is geen symptoom in jou, maar een ervaring tussen jou en anderen. Het is een gevolg van hoe je bent behandeld.

En dat geldt ook voor andere diagnoses. Veel mensen met autisme, ADHD of trauma krijgen ook nog de stempel ‘persoonlijkheidsstoornis’. Vaak omdat ze ‘moeilijk in de omgang’ zijn of zich niet ‘aanpassen’. Maar stel dat het probleem niet ligt bij het individu, maar bij een omgeving die weinig ruimte laat voor verschil?

Diagnoses zoals we ze nu stellen, houden zelden rekening met dynamieken in gezinnen, op school of op het werk. Terwijl juist dáár vaak het probleem begint – of blijft bestaan. Het risico is dan dat iemand zichzelf gaat zien als ‘stuk’, terwijl het eigenlijk de relaties zijn die dat gevoel voeden. Of de samenleving die zegt: ‘Jij past niet, dus jij hebt een probleem.’

Is het dan allemaal de schuld van ‘de ander’?

Nee, dat zou te makkelijk zijn. Relationeel denken betekent niet dat jij altijd gelijk hebt en ‘de ander’ fout zit. Het betekent dat we proberen te begrijpen wat er tussen mensen gebeurt – niet alleen in mensen. Soms is een probleem inderdaad vooral intern. Maar vaak zijn innerlijke klachten ook terug te voeren op langdurige patronen van miskenning, onveiligheid of gemis aan verbinding.

Denk aan iemand die als kind altijd moest ‘presteren’ om liefde te krijgen. Of iemand die thuis nooit zichzelf mocht zijn. Die patronen nestelen zich diep in je, en voelen later als ‘jouw probleem’. Terwijl ze eigenlijk begonnen buiten jou.

Wat relationele psychologie doet, is die patronen zichtbaar maken. En dat geeft niet alleen inzicht, maar ook ruimte om ze te doorbreken.

Wat betekent dit voor mensen met autisme, ADHD of trauma?

Veel neurodivergente mensen lopen jarenlang rond met het gevoel ‘niet goed genoeg’ te zijn. Niet omdat ze iets mankeren, maar omdat ze steeds botsen met verwachtingen van anderen – in gezinnen, op school, op het werk.

Ze krijgen dan al jong te horen: “Je bent te druk”, “Je voelt te veel”, “Je moet je aanpassen.” En als dat niet lukt, komt er een label. Soms terecht. Maar vaak ook een beetje gemakzuchtig.

Vanuit relationeel perspectief verschuift de vraag: niet “Wat mankeert er aan jou?”, maar “Wat speelt er in jouw omgeving dat het zo moeilijk maakt?”

Dat kan gaan over een schoolklas waar weinig begrip is, een werkomgeving die overprikkelt, een partner die je niet begrijpt, of een jeugdzorgsysteem dat je vooral als ‘probleemgeval’ ziet.

Als je dan alleen werkt aan ‘jezelf verbeteren’, kun je je alsnog eenzaam blijven voelen. Pas als ook de omgeving verandert – of je andere, betere verbindingen vindt – ontstaat er ruimte om echt te groeien.

Dat betekent dus ook: hulpverlening moet verder kijken dan symptoombestrijding. Therapie, begeleiding of coaching zou meer moeten focussen op relaties, context, dynamiek – niet alleen op het ‘hertrainen’ van het individu.

Zijn we toe aan een nieuwe manier van kijken?

Deze relationele manier van denken is confronterend. Voor therapeuten, omdat het vraagt om meer dan protocollen. Voor cliënten, omdat het ook betekent dat verandering niet alleen bij jezelf ligt – maar ook vraagt om gesprekken, conflicten en grenzen in je relaties.

Maar het is ook hoopgevend. Want als jouw probleem niet alleen ‘in jou’ zit, hoef je het ook niet alleen op te lossen. Je mag hulp vragen. Je mag zeggen: ik wil het anders, samen. Misschien moeten we stoppen met mensen ‘repareren’. En in plaats daarvan relaties herstellen. Want daar, tussen mensen, gebeurt het echte werk.

In het kort

  • De klassieke psychologie kijkt vooral in het individu, relationele psychologie kijkt vooral tussen mensen.
  • Veel psychische klachten zijn niet puur intern, maar ontstaan in relatie tot anderen.
  • Onderzoek toont aan dat we vanaf onze geboorte al relationeel ingesteld zijn.
  • Diagnoses kunnen problemen onterecht ‘in’ het individu plaatsen, terwijl de oorsprong vaak sociaal of relationeel is.
  • Voor neurodivergente mensen is deze benadering extra belangrijk, omdat veel van hun problemen voortkomen uit botsingen met de omgeving – niet uit ‘stoornissen’ in henzelf.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *