Autisme is geen ziekte die je kunt genezen met een pil. Het is een andere manier van zijn, van denken, voelen en waarnemen. En omdat mensen met autisme zo verschillend zijn, werkt er ook geen standaardbehandeling voor iedereen. Sommige mensen willen hulp bij communicatie, anderen worstelen vooral met overprikkeling, angst of somberheid. Kinderen hebben andere behoeften dan volwassenen. En wat voor de één helpt, kan voor de ander juist averechts uitpakken.
Behandelingen richten zich daarom op het verminderen van specifieke klachten of het verbeteren van vaardigheden, niet op het ‘wegmaken’ van autisme zelf. Denk aan het verbeteren van sociale interactie, het omgaan met overprikkeling of het verminderen van bijkomende problemen zoals slaapproblemen, ADHD of angststoornissen.
Het wetenschappelijk artikel waarop dit stuk is gebaseerd, maakt een overzicht van álle bestaande behandelingen — van oude, veelgebruikte strategieën tot experimentele, veelbelovende (maar soms nog speculatieve) methoden. En de conclusie? Er is vooruitgang, maar we zijn er nog lang niet.
Wat artsen nu voorschrijven (en waarom dat niet altijd helpt)
In Nederland en België worden veel mensen met autisme geholpen met medicatie — vaak niet voor hun autisme zelf, maar voor bijkomende klachten. Denk aan:
- Antipsychotica zoals risperidon of aripiprazol. Die kunnen helpen bij prikkelbaarheid of agressie, vooral bij kinderen. Ze werken redelijk goed, maar hebben ook flinke bijwerkingen, zoals gewichtstoename of slaperigheid.
- ADHD-medicatie, zoals methylfenidaat (Ritalin), helpt bij aandachtsproblemen en hyperactiviteit. Dit werkt bij sommige mensen met autisme goed, bij anderen juist helemaal niet of het verergert angsten.
- Antidepressiva, vooral SSRI’s zoals fluoxetine, worden vaak ingezet tegen angst of dwanggedachten. Maar het bewijs dat ze helpen bij autisme is flinterdun, en de bijwerkingen (zoals slaapproblemen of stemmingswisselingen) zijn niet mals.
- Stemmingsstabilisatoren, zoals valproaat of lithium, worden soms gebruikt bij heftige stemmingswisselingen, maar ook hier ontbreekt goed bewijs voor effect bij autisme.
Een belangrijk probleem: veel van deze middelen zijn niet getest op mensen met autisme zónder andere diagnoses. En artsen schrijven ze vaak voor op basis van trial-and-error. Kortom: soms helpen ze, maar net zo vaak doen ze niks of verergeren ze juist bepaalde klachten.
Nieuwe hoop of gebakken lucht? Opkomende medicijnen onder de loep
Onderzoekers zitten niet stil. De afgelopen jaren zijn er allerlei nieuwe medicijnen getest, vaak met veel mediabelangstelling. Een greep uit de opvallendste:
- Oxytocine: het zogenoemde ‘knuffelhormoon’ zou sociale interactie verbeteren. Het werd als neusspray getest bij kinderen en volwassenen met autisme. Sommige studies lieten verbetering zien, andere juist helemaal niks. De resultaten zijn wisselend en hangen sterk af van leeftijd, geslacht en genetische factoren.
- Bumetanide: een vochtafdrijvend middel dat onverwacht ook invloed blijkt te hebben op hersensignalen. Sommige studies zagen verbeteringen in gedrag bij kinderen met autisme. Veelbelovend, maar nog pril.
- Spironolacton: vooral bekend als medicijn tegen een hoge bloeddruk, maar het lijkt ook ontstekingsremmend te werken in de hersenen. Kleine studies suggereren gedragsverbeteringen bij autisme, maar ook hier geldt: nog niet klaar voor de praktijk.
- Pioglitazon: een diabetesmedicijn dat invloed heeft op het immuunsysteem. Bij kinderen met autisme en regressieklachten werden verbeteringen gezien in communicatie en gedrag. Toch is de onderbouwing dun, en de bijwerkingen fors.
Wat opvalt: veel van deze medicijnen zijn niet bedacht voor autisme, maar ‘toevallig’ getest bij deze doelgroep. Het idee erachter is vaak dat ze ontstekingen in de hersenen tegengaan of het signaalverkeer tussen hersencellen verbeteren. De hoop is groot, maar bewijs nog mager.
Microbioomtherapie, voeding en supplementen
Je darmen en je hersenen staan in nauw contact met elkaar. Bij mensen met autisme worden regelmatig afwijkingen in het darmmicrobioom gevonden — de mix van bacteriën in je darmen. Vandaar dat er de laatste jaren veel interesse is in:
- Probiotica: bepaalde bacteriën die je via een pil of yoghurt inneemt. Sommigen claimen dat ze het gedrag verbeteren, maar harde bewijzen ontbreken nog.
- Microbioomtransplantatie (FMT): ja, dat is wat je denkt — een ‘poeptransplantatie’ van een gezonde donor. In kleine studies werden verrassend grote gedragsverbeteringen gezien bij kinderen met autisme, maar het is nog erg experimenteel en zeker geen standaardbehandeling.
- Dieetinterventies, zoals glutenvrij of caseïnevrij eten. Sommige ouders zweren erbij, maar de wetenschap blijft sceptisch: het helpt waarschijnlijk alleen bij een kleine subgroep met voedselovergevoeligheden.
- Supplementen zoals omega-3, carnitine of vitamine D hebben wisselend bewijs. Sommige werken misschien een beetje, andere lijken vooral marketingpraat.
In Nederland en België is het belangrijk te weten dat zulke therapieën vaak niet vergoed worden, en lang niet alle behandelaars staan erachter. Toch zijn er steeds meer diëtisten en artsen die met open blik naar het microbioom durven te kijken.
Therapie zonder pillen
Naast medicijnen en supplementen zijn er natuurlijk ook therapieën zonder pillen. Sommige hebben een stevige wetenschappelijke basis, andere vooral anekdotisch bewijs.
- Cognitieve gedragstherapie (CGT) helpt bij het leren omgaan met angst, depressie of dwang. Het is bewezen effectief, ook bij mensen met autisme — mits aangepast aan hun denkstijl.
- Muziektherapie blijkt in meerdere studies positief te werken op communicatie en emotionele expressie. Vooral bij kinderen kan het een waardevolle aanvulling zijn.
- Therapie met dieren, zoals paardrijden of therapiehonden, laat in kleine studies gedragsverbeteringen zien. Of het nou de structuur is, de rust van het dier of de beweging, het lijkt te werken – al weten we nog niet precies waarom.
- Sociale vaardigheidstraining werkt wisselend. Sommige mensen vinden er veel aan, anderen vinden het vooral vermoeiend en onecht. Hier geldt: alleen doen als je er zélf wat aan hebt.
Wat duidelijk is: er is geen universele gouden standaard. Succesvolle therapie hangt sterk af van de klik met de therapeut, de setting en het tempo.
Wat zegt dit alles over de toekomst van autismebehandeling?
Als we één ding zeker weten, is het dit: autisme verdwijnt niet met een medicijn of therapie. En dat hoeft ook niet. De focus verschuift gelukkig steeds meer van ‘genezen’ naar ‘ondersteunen’. Van aanpassen aan de norm naar durven denken in diversiteit en dit blog hoopt daaraan bij te dragen.
De toekomst van behandeling ligt in gepersonaliseerde zorg: kijken naar wie iemand is, wat diegene nodig heeft en wíl, en welke aanpak daarbij past. Daarbij kunnen medicijnen en therapieën zeker een rol spelen — maar ze zijn een hulpmiddel, geen oplossing op zich.
In Nederland en België zien we langzaam maar zeker een kanteling. Meer neurodiversiteitsvriendelijke behandelcentra, meer ervaringsdeskundigheid, en meer samenwerking tussen ouders, professionals én mensen met autisme zelf.

Samenvatting in vijf punten
- Er is geen universele behandeling voor autisme – elke aanpak moet maatwerk zijn.
- Medicatie helpt soms, vooral tegen bijkomende klachten, maar kent ook risico’s.
- Nieuwe medicijnen zoals oxytocine en bumetanide zijn veelbelovend, maar nog niet klaar voor gebruik.
- Microbioomtherapie en supplementen verdienen meer onderzoek, maar zijn nu vooral experimenteel.
- De toekomst ligt in ondersteuning op maat, met aandacht voor neurodiversiteit in plaats van normalisatie.
Dell’Osso L, Bonelli C, Giovannoni F, et al. Available Treatments for Autism Spectrum Disorder: From Old Strategies to New Options. Pharmaceuticals (Basel). 2025;18(3):324. Published 2025 Feb 25. doi:10.3390/ph18030324