Niet iedereen die zichzelf in ‘autistisch gedrag’ herkent, heeft ook een officiële diagnose. En dat hoeft ook niet. Sommige mensen herkennen zich vooral in de details: moeite met smalltalk, snel overprikkeld, liever alleen dan in een groep, of een obsessieve fascinatie voor een bepaald onderwerp. Zulke eigenschappen noemen we ook wel autistische trekken.
Autistische trekken – ook wel autistic traits of afgekort AT – zijn eigenschappen die lijken op kenmerken van autisme, maar minder uitgesproken zijn. Denk aan moeite met sociale situaties, sterke behoefte aan structuur of gevoeligheid voor prikkels. Je kunt veel, weinig of ergens ertussenin hebben. En je hoeft niet ‘bijna autistisch’ te zijn om er toch last of voordeel van te ondervinden.
Onderzoek laat zien dat autistische trekken niet alleen bij mensen met een diagnose voorkomen, maar in de hele bevolking aanwezig zijn – als een soort glijdende schaal. Dat maakt het onderwerp interessant én ingewikkeld: wanneer is iets nog een persoonlijkheidskenmerk, en wanneer wordt het een verhandeling in de DSM?
Hoe onderzoek naar AT op gang kwam
Het eerste wetenschappelijke artikel over autistische trekken verscheen in 1997. Daarin werd al geconstateerd dat mensen met leerproblemen vaak kenmerken vertonen die lijken op autisme, ook als ze geen diagnose hebben.
Toch kwam het onderzoek pas na 2012 echt op gang. Pas vanaf 2020 ging het hard: het aantal publicaties verdubbelde in een paar jaar tijd. In 2023 verschenen er maar liefst 165 artikelen over AT, méér dan in de hele periode 1997–2012 bij elkaar.
Een groep Chinese onderzoekers besloot daarom het hele veld eens overzichtelijk in kaart te brengen. Ze gebruikten daarvoor een speciaal programma (CiteSpace) dat trends in wetenschappelijke publicaties visueel kan maken. Ze analyseerden 1044 artikelen, afkomstig uit de Web of Science-database, en keken onder meer naar landen, instellingen, auteurs, onderwerpen en ‘hot topics’.
Het meetlint van het autisme-spectrum: hoe meet je trekken?
Je kunt autistische trekken op verschillende manieren meten. Het meest gebruikte meetinstrument is de AQ: de Autism-Spectrum Quotient, ontwikkeld door Simon Baron-Cohen en collega’s. Dit is een vragenlijst die meet in hoeverre iemand eigenschappen vertoont die vaak bij autisme voorkomen.
Dat je hoog scoort op de AQ betekent niet automatisch dat je autisme hebt.
Een voorbeeldvraag: “Ik merk vaak niet dat iemand zich ongemakkelijk voelt in een gesprek.” Scoor je hoog op meerdere van dat soort vragen, dan heb je mogelijk meer autistische trekken.
Een ander veelgebruikt meetinstrument is de SRS (Social Responsiveness Scale), die vaak wordt ingevuld door ouders of leraren van kinderen. Ook zijn er aangepaste versies voor jongeren, volwassenen, en zelfs versies die verschillen in lengte of gebruiksgemak.
Maar meten is niet hetzelfde als labelen. Dat je hoog scoort op de AQ betekent niet automatisch dat je autisme hebt. De scores zijn bedoeld om trends te signaleren, geen diagnoses te stellen. Toch worden zulke lijsten soms verkeerd geïnterpreteerd, bijvoorbeeld in online zelftests of slecht begeleide studies.
Daarom is het goed dat onderzoekers steeds meer aandacht besteden aan de betrouwbaarheid van deze tools, en dat ze worden aangepast voor andere landen, leeftijden en doelgroepen.
Subtiele trekken: Als je nét niet in een hokje past
Sommige mensen hebben wel kenmerken van autisme, maar niet genoeg voor een officiële diagnose. Of ze leren ermee omgaan, waardoor het minder opvalt. Dat noemen we subthreshold traits, oftewel: trekken die onder de diagnosegrens blijven.
Deze trekken komen relatief vaak voor bij ouders, broers of zussen van mensen met autisme. Soms spreken onderzoekers in dat verband van het ‘broader autism phenotype’ (BAP): een breder maar subtieler patroon van kenmerken die in de familie voorkomen.
Een ouder met milde sociale teruggetrokkenheid, die sterk op routine vaart en weinig empathisch overkomt, hoeft geen autisme te hebben. Maar die eigenschappen kunnen wel invloed hebben op de opvoeding, communicatie of dynamiek binnen een gezin.
Ook in de algemene bevolking zie je deze trekken terug. Volgens sommige studies zijn wetenschappers, kunstenaars of IT’ers vaker hoog-scorend op AT-vragenlijsten – zonder dat ze per se autisme hebben. Het zegt dus vooral iets over hóe mensen denken, niet of dat goed of fout is.
De sociale prijs van een beetje anders zijn
Hoe meer autistische trekken iemand heeft, hoe groter de kans op sociale problemen. Mensen met veel AT-kenmerken melden vaker dat ze zich eenzaam voelen, moeite hebben met vriendschappen of gepest worden. Ook angst, depressie, slaapproblemen en suïcidale gedachten komen relatief vaak voor in deze groep.
Een treffend voorbeeld: een studie onder gevangenisbewoners liet zien dat mensen met hoge AT-scores vaker kampten met psychische klachten, zelfbeschadiging en kwetsbaarheid. Ook in niet-klinische groepen, zoals studenten of werkenden, komt dit patroon terug.
Een ander onderzoek liet zien dat jongeren met veel autistische trekken slechter slapen en vaker mentale problemen ervaren dan leeftijdsgenoten. Dat betekent niet dat AT de oorzaak is – maar de combinatie met een stressvolle of onbegripvolle omgeving kan wel funest zijn.
Wat opvalt: ondanks deze zorgwekkende bevindingen wordt er nog weinig gedaan aan behandeling of begeleiding van mensen met veel trekken, maar zonder diagnose. En dat terwijl eenvoudige aanpassingen soms al kunnen helpen, bijvoorbeeld op school of in de werkomgeving.
Verschillen tussen landen: Wie kijkt waardoor?
Onderzoek naar autistische trekken wordt wereldwijd gedaan, maar ieder land legt andere accenten.
In het Verenigd Koninkrijk ligt de nadruk vaak op genetica, familieonderzoek en verbanden met schizotypie. In de VS gaat het vaker over hersenonderzoek, chemische invloeden (zoals vervuiling of medicatie), en grote cohortstudies.
In Japan kijken onderzoekers veel naar sensorische verwerking, mentale gezondheid (zoals hikikomori) en culturele invloeden. En in China ligt de nadruk op hersenstructuren, hormonen en gender.
Nederland doet ook mee. De Erasmus Universiteit en het Erasmus MC staan zelfs in de top tien van meest productieve instellingen wereldwijd. Toch ligt het zwaartepunt van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk, met instellingen als de University of London en Cambridge als koplopers.
Waarom dit alles ertoe doet
Het idee dat je óf wel, óf niet ‘autistisch bent’, is eigenlijk een beetje achterhaald. We weten inmiddels dat eigenschappen die bij autisme horen, ook bij niet-geclassificeerde mensen kunnen voorkomen. Soms zijn ze subtiel, soms opvallend. Soms een kracht, soms een struikelblok.
Door meer inzicht te krijgen in deze trekken kunnen we mensen beter begrijpen – en ondersteunen. Dat geldt niet alleen voor mensen mét een diagnose, maar juist ook voor al diegenen die nét buiten de boot vallen. Of voor ouders, leraren, zorgverleners en werkgevers die zich afvragen: wat zie ik hier nu eigenlijk?
Autistische trekken horen bij de variatie van hoe mensen zijn. Ze zeggen niets over je waarde als persoon. Maar ze kunnen wel bepalen hoe je je staande houdt in een wereld die niet altijd even goed op individuele verschillen is ingesteld.
Qiao FQ, Du TT, Guo Y, et al. Knowledge mapping of autistic traits: a visual analysis via CiteSpace. Front Psychiatry. 2025;16:1522299. Published 2025 Apr 24. doi:10.3389/fpsyt.2025.1522299