Autisme kan al bij zeer jonge kinderen worden vastgesteld, vaak al voor de leeftijd van twee jaar. Hoe eerder een diagnose wordt gesteld, hoe sneller een kind kan profiteren van gerichte ondersteuning. Dit is belangrijk, omdat het brein van jonge kinderen nog volop in ontwikkeling is en daardoor flexibeler reageert op interventies. Onderzoek laat zien dat vroege interventie kan bijdragen aan betere sociale en communicatieve vaardigheden, een grotere mate van zelfstandigheid en een afname van autistische kenmerken op latere leeftijd.
Toch bestaan er hardnekkige misverstanden. Sommige ouders krijgen nog steeds het advies om af te wachten of het kind ‘vanzelf bijtrekt’. Deze ‘wacht-en-kijk’ aanpak is echter achterhaald en kan kostbare tijd verspillen. Hoe eerder een kind de juiste ondersteuning krijgt, hoe beter de uitkomsten op lange termijn.
Bewijs en praktijk: Welke behandelingen hebben effect?
Niet elke therapie voor autisme is even effectief. Sommige behandelingen zijn goed onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek, terwijl andere methoden weinig tot geen bewijs van effectiviteit hebben.
Volgens recente onderzoeken zijn er twee hoofdcategorieën van effectieve behandelingen:
- Comprehensive Treatment Models (CTM’s) – Dit zijn intensieve, gestructureerde programma’s die gericht zijn op meerdere ontwikkelingsgebieden tegelijk. Voorbeelden zijn de Early Start Denver Model (ESDM) en de Treatment and Education of Autistic and Related Communication-Handicapped Children (TEACCH).
- Evidence-Based Practices (EBP’s) – Dit zijn gerichte technieken om specifieke vaardigheden aan te leren, zoals video-modelleren, sociale scripts en functionele communicatie-training.
Therapieën en strategieën per leeftijdsgroep
Jonge kinderen (0-6 jaar): Vroege interventie
Voor jonge kinderen zijn vroegtijdige gedragsinterventies zoals Applied Behavior Analysis (ABA) en natuurlijke ontwikkelingsgerichte gedragsinterventies (NDBI) het meest effectief. Dit helpt bij het ontwikkelen van sociale vaardigheden, taal en zelfredzaamheid. Ouders spelen hier een grote rol, bijvoorbeeld door middel van oudertrainingen.
Autsider benadrukt via haar doelstelling de waarde van neurodiversiteit en pleit voor het respecteren en ondersteunen van autistische mensen in plaats van te proberen hen te “genezen”. Het erkent dat autistische individuen unieke vaardigheden en perspectieven hebben die waardevol zijn voor henzelf en de samenleving. Lees ook het tweede kader aan het eind van dit artikel.
Op het forum is discussie over ABA.
Schoolgaande kinderen (6-12 jaar): Ondersteuning bij communicatie en sociale vaardigheden
Naarmate kinderen ouder worden, verschuift de focus naar communicatie, sociale interacties en schoolvaardigheden. Programma’s zoals het PEERS-programma (voor sociale vaardigheden) en logopedie kunnen hierbij helpen. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van strategieën zoals visuele ondersteuning en taakanalyses om kinderen te helpen met dagelijkse routines.
Tieners en jongvolwassenen (12+): Zelfredzaamheid en sociale participatie
Voor tieners en jongvolwassenen ligt de nadruk op zelfstandigheid. Vaardigheden zoals omgaan met geld, plannen en organiseren, en sociale relaties onderhouden worden belangrijker. Hier kunnen gedragstherapie, coaching en technologie-ondersteunde interventies zoals apps en virtuele realiteit een rol spelen.
Gedragsproblemen en mentale gezondheid bij autisme
Veel kinderen en jongeren met autisme ervaren gedragsproblemen of bijkomende mentale gezondheidsproblemen, zoals angst, ADHD of depressie. Functionele gedragsanalyses (FBA) helpen om triggers en patronen in gedrag te herkennen.
Cognitieve gedragstherapie (CGT) wordt vaak ingezet bij angst en stress, met aanpassingen voor autisme, zoals meer visuele ondersteuning en gestructureerde sessies. Ook oudertrainingen kunnen effectief zijn om gedragsproblemen aan te pakken.
De rol van ouders en zorgverleners
Ouders zijn van groot belang in het succes van interventies. Wanneer ouders getraind worden in effectieve technieken, kunnen ze deze dagelijks toepassen en versterken. Daarnaast is samenwerking tussen ouders, scholen, therapeuten en andere zorgverleners essentieel voor een effectieve aanpak.
Nederland en België: Hoe is de zorg geregeld?
In Nederland en België zijn er verschillende regelingen voor ondersteuning bij autisme.
- Nederland: Gemeenten bieden via de Jeugdwet ondersteuning, zoals logopedie en gedragstherapie. Daarnaast kunnen ouders via de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Zorgverzekeringswet (ZvW) hulp aanvragen.
- België: Hier kan men beroep doen op het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) of gespecialiseerde diensten zoals het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen (COS).
Toegang tot zorg kan soms lastig zijn door lange wachtlijsten. Daarom is het belangrijk om goed op de hoogte te zijn van beschikbare voorzieningen en zo snel mogelijk actie te ondernemen bij een vermoeden van autisme.
Applied Behavior Analysis (ABA)
De weerstand tegen Applied Behavior Analysis (ABA) komt voort uit verschillende zorgen die door autistische personen, ouders en professionals worden geuit. Hier zijn de belangrijkste kritiekpunten:
Historische achtergrond en controverse
ABA werd oorspronkelijk ontwikkeld in de jaren 60 en 70 door Dr. Ivar Lovaas en was destijds veel strenger en aversiever dan de moderne varianten. Het klassieke ABA gebruikte vaak straf en negatieve bekrachtiging om ‘ongewenst’ gedrag te verminderen, zoals herhalende bewegingen (stimming) of non-verbale communicatie. Hoewel de methode is geëvolueerd en nu vaker positieve bekrachtiging gebruikt, blijft de erfenis van deze harde aanpak een bron van controverse.
Onderdrukking van neurodiverse kenmerken
Veel autistische personen geven aan dat ABA gericht is op het aanleren van neurotypisch gedrag, in plaats van het ondersteunen van hun natuurlijke communicatiestijl en behoeften. Voorbeelden hiervan zijn:
- Het dwingen tot oogcontact, terwijl dit voor sommige autistische mensen ongemakkelijk of zelfs pijnlijk kan zijn.
- Het ontmoedigen van stimming (zelfstimulerend gedrag zoals wapperen met de handen), terwijl dit vaak een belangrijke copingstrategie is.
- Het aanleren van ‘sociaal acceptabel’ gedrag zonder te kijken naar de onderliggende behoeften van het kind.
Gebrek aan autonomie en consent
In traditionele ABA-programma’s wordt gedrag vaak intensief geoefend, soms wel 40 uur per week, wat door critici wordt vergeleken met een vorm van gedragsmatige ‘drill’. Dit roept vragen op over de autonomie van het kind:
- Wordt er echt geluisterd naar wat het kind wil, of wordt alleen het gewenste gedrag afgedwongen?
- Hoeveel zeggenschap heeft het kind over zijn eigen leerproces?
- Is er ruimte voor eigen initiatieven en interesses, of wordt er vooral gefocust op ‘aanpassen aan de norm’?
Mentale en emotionele belasting
Veel volwassenen die ABA hebben ondergaan, spreken later over trauma-gerelateerde klachten, zoals:
- Een verhoogd risico op angst en depressie.
- Problemen met grenzen aangeven omdat ze geleerd hebben om altijd te gehoorzamen.
- Een gebrek aan zelfvertrouwen, omdat hun natuurlijke manier van communiceren werd ontmoedigd.
Betere alternatieven?
Critici pleiten voor meer kindgerichte en acceptatiegerichte therapieën, zoals:
- Naturalistic Developmental Behavioral Interventions (NDBI), die meer aansluiten bij het tempo en de voorkeuren van het kind.
- Relationship Development Intervention (RDI), waarbij sociale relaties en zelfbewustzijn worden ondersteund zonder het kind te forceren.
- Ondersteunende communicatie (zoals PECS of spraakcomputers), die autistische kinderen alternatieve manieren biedt om zich uit te drukken.
Conclusie
Hoewel sommige ouders en professionals positieve ervaringen hebben met ABA, blijft de methode controversieel, vooral binnen de autistische gemeenschap zelf. Veel autistische volwassenen wijzen ABA af omdat het hen het gevoel gaf dat ze ‘verkeerd’ waren en hun natuurlijke gedragingen moesten onderdrukken. Er is steeds meer aandacht voor therapieën die uitgaan van acceptatie en ondersteuning, in plaats van gedragsverandering als hoofddoel.
Anixt JS, Ehrhardt J, Duncan A. Evidence-Based Interventions in Autism. Pediatr Clin North Am. 2024;71(2):199-221. doi:10.1016/j.pcl.2024.01.001