Theory of mind (ToM) is het vermogen om je in te leven in de gedachten, intenties en gevoelens van anderen. Dit speelt een cruciale rol in sociale interacties: we begrijpen bijvoorbeeld waarom iemand glimlacht, wanneer een opmerking sarcastisch is of hoe een ander zich voelt in een bepaalde situatie. Zonder ToM zou het moeilijk zijn om sociale signalen te interpreteren en passend te reageren.
Bij de meeste mensen ontwikkelt ToM zich vanaf jonge leeftijd. Kinderen leren gaandeweg dat anderen een eigen perspectief hebben dat kan verschillen van dat van henzelf. Dit wordt vaak getest met de bekende “false belief”-taak: een kind ziet hoe een popje een koekje in een kast stopt en daarna weggaat. Vervolgens wordt het koekje verplaatst naar een andere kast. Als het kind begrijpt dat de pop nog steeds denkt dat het koekje op de oude plek ligt, betekent dit dat het een vorm van ToM heeft ontwikkeld.
De klassieke theorie: autisme als een tekort aan theory of mind
In de jaren 80 werd de ToM-hypothese geïntroduceerd als een verklaring voor sociale moeilijkheden bij autisme. Simon Baron-Cohen en collega’s stelden dat autistische kinderen moeite hebben om zich te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van anderen. De resultaten van false belief-tests leken dit te ondersteunen: veel autistische kinderen scoorden slechter dan neurotypische kinderen.
Dit leidde tot de populaire overtuiging dat autisme gepaard gaat met een fundamenteel gebrek aan ToM. Dit zou verklaren waarom sommige autistische mensen moeite hebben met het begrijpen van sociale regels, sarcasme of leugens. De ToM-hypothese werd breed geaccepteerd en beïnvloedde jarenlang hoe autisme werd begrepen en behandeld.
Kritiek op de theory of mind-hypothese bij autisme
Ondanks de populariteit van deze theorie, kwam er steeds meer kritiek. Niet alle autistische mensen scoren slecht op ToM-tests. Sommige halen moeiteloos de false belief-taak, terwijl anderen die niet-autistisch zijn hier juist moeite mee hebben. Dit roept de vraag op of ToM echt de kern is van sociale communicatieproblemen bij autisme.
Bovendien bleken de testen vaak taalafhankelijk te zijn. Autistische kinderen met een lagere verbale intelligentie presteerden slechter, maar dat betekent niet automatisch dat ze geen ToM hebben. Ook volwassenen met autisme ontwikkelen vaak strategieën om sociale situaties te begrijpen, ook al verloopt dit misschien anders dan bij neurotypische mensen.
Een ander probleem is dat de oorspronkelijke ToM-hypothese weinig rekening houdt met omgevingsfactoren. Sociale interacties zijn complex en wederkerig: als een autistisch persoon vaak sociale afwijzing ervaart, kan dat invloed hebben op hoe hij of zij sociale situaties benadert.
Een nieuwe benadering
Recente studies suggereren dat het probleem bij autisme misschien niet zozeer ligt in het representeren van mentale staten, maar in het correct afleiden (inferen) van de intenties van anderen. Dit betekent dat autistische mensen in principe wél mentale toestanden kunnen begrijpen, maar dat ze hier mogelijk andere strategieën voor gebruiken of meer moeite hebben met het combineren van sociale signalen.

Een interessante theorie stelt dat autistische mensen minder geneigd zijn om automatisch sociale aannames te doen. In plaats van direct een intentie te koppelen aan een handeling, analyseren ze situaties gedetailleerder. Dit kan leiden tot misverstanden, maar ook tot unieke inzichten. Bijvoorbeeld: als iemand boos kijkt, gaat een neurotypisch persoon er snel van uit dat diegene geïrriteerd is. Een autistisch persoon kan juist meerdere mogelijkheden overwegen: “Is deze persoon moe? Heeft hij last van fel licht? Of is er iets anders aan de hand?”
Deze benadering verklaart waarom veel autistische mensen wel degelijk sociale signalen kunnen begrijpen, maar dat het meer bewuste inspanning vergt. Dit zou betekenen dat traditionele ToM-tests geen eerlijke maatstaf zijn, omdat ze ervan uitgaan dat snelle, intuïtieve sociale oordelen de norm zijn.
Wat betekent dit voor hoe we autisme begrijpen?
Als we de sociale uitdagingen van autistische mensen niet langer zien als een fundamenteel tekort, maar als een andere manier van informatieverwerking, verandert dit hoe we omgaan met autisme. Dit heeft gevolgen voor onderwijs en therapieën. In plaats van te focussen op het “corrigeren” van ToM-vaardigheden, zouden we kunnen kijken naar alternatieve strategieën om sociale interacties te vergemakkelijken.
Bovendien werpt dit vragen op over hoe we sociale competentie definiëren. Moet iedereen automatisch en snel sociale signalen oppikken? Of kunnen er meerdere manieren zijn om effectief te communiceren?
Met deze nieuwe inzichten wordt duidelijk dat autisme en ToM een complexere relatie hebben dan eerder werd gedacht. Dit opent de deur voor genuanceerdere benaderingen in onderzoek, therapie en maatschappelijke acceptatie. Wat denk jij? Moeten we onze ideeën over sociale interactie herzien?
Long, E. L., Catmur, C., & Bird, G. (2025). The theory of mind hypothesis of autism: A critical evaluation of the status quo. Psychological Review. Advance online publication. https://dx.doi.org/10.1037/rev0000532