Onze hersenen zijn nooit stil. Zelfs als we op de bank liggen en nergens aan denken, zijn er allerlei netwerken in ons brein actief. Om die activiteit te meten, gebruiken onderzoekers vaak EEG (elektro-encefalografie): een methode waarbij elektroden op het hoofd de elektrische signalen van de hersenen registreren.
Een relatief nieuwe manier om naar deze signalen te kijken, is via microstates. Dat zijn ultrakorte momentjes – meestal zo’n 80 tot 120 milliseconden – waarin het hersenpatroon even stabiel blijft. Je kunt het vergelijken met de frames in een film: elke microstate is één momentopname van een ‘staat’ van je brein, waarna er weer een nieuwe volgt. Samen vormen ze een soort hersenfilm in slow motion.
Onderzoekers denken dat deze microstates iets zeggen over de manier waarop grote hersennetwerken samenwerken. En juist die netwerken blijken bij autisme vaak net iets anders te functioneren dan bij anderen. Kun je dat ook zien in microstates? En wat vertelt het ons over hoe iemand met autisme de wereld ervaart?
De vier microstates en hun functies
Er zijn vier microstates die in vrijwel elk brein opduiken, of je nu autistisch bent of niet. Ze worden eenvoudig aangeduid met de letters A tot en met D. Elk van deze microstates hangt samen met een ander hersennetwerk:
- Microstate A heeft te maken met taal en klanken – denk aan de hersenactiviteit die op gang komt als je iemand hoort praten.
- Microstate B is gekoppeld aan het visuele netwerk. Dus alles wat met kijken en visuele prikkels te maken heeft.
- Microstate C wordt geassocieerd met het ‘salience network’, dat belangrijk is voor het herkennen van wat op dit moment belangrijk is – bijvoorbeeld: moet ik reageren op dat geluid, of is het achtergrondruis?
- Microstate D wordt in verband gebracht met aandacht en concentratie.
Deze vier patronen wisselen elkaar continu af. Hoe vaak ze voorkomen, hoe lang ze duren en hoeveel ‘tijd’ ze innemen, verschilt per persoon – en blijkt dus ook te verschillen tussen mensen met en zonder autisme.
Wat laat onderzoek zien? De belangrijkste verschillen
Een groep Chinese onderzoekers besloot de balans op te maken: wat weten we nu écht over microstates bij autisme? Ze verzamelden gegevens uit zeven eerdere studies, waarin in totaal bijna 200 mensen met autisme werden vergeleken met mensen zonder autisme. De deelnemers waren van verschillende leeftijden, van jonge kinderen tot jongvolwassenen.
Wat bleek?
- Microstate B – dus het visuele netwerk – kwam bij mensen met autisme vaker voor, duurde langer en nam meer ‘hersenruimte’ in. Vooral die hogere ‘coverage’ (hoeveel tijd deze microstate inneemt) was een betrouwbaar verschil.
- Microstate C – het netwerk dat belangrijk is voor het selecteren van belangrijke prikkels – kwam juist minder vaak voor bij mensen met autisme.
- De verschillen in de andere microstates (A en D) waren niet significant of niet betrouwbaar over de studies heen.
Met andere woorden: er is iets bijzonders aan de hand met hoe het brein van mensen met autisme schakelt tussen visuele verwerking en het inschatten van wat belangrijk is. Maar… zo eenvoudig is het helaas niet.
De rol van leeftijd
Niet alle onderzoeken kwamen tot dezelfde conclusies. Dat komt deels doordat deelnemers heel verschillend waren in leeftijd. In deze meta-analyse werd leeftijd als dé grote bron van verschillen (heterogeniteit) aangemerkt.
Bij kinderen met autisme was microstate B duidelijk actiever dan bij kinderen zonder autisme. Maar bij volwassenen verdween dat verschil grotendeels. Iets soortgelijks gebeurde bij microstate C: bij kinderen met autisme was deze microstate veel minder actief, terwijl het verschil bij volwassenen veel kleiner was.
Dat suggereert dat het brein van mensen met autisme zich anders ontwikkelt – maar ook dat sommige afwijkingen met de jaren kunnen afvlakken of veranderen. Een belangrijke boodschap voor onderzoekers: kijk niet alleen naar ‘autisme’, maar ook naar leeftijdsfases. Een hersenpatroon dat bij een kind afwijkend lijkt, is dat misschien helemaal niet meer bij een volwassene.
Klinkt veelbelovend – maar wat heb je eraan?
Het idee dat je via EEG iets kunt zien van hoe autisme zich uit in het brein, klinkt natuurlijk geweldig. En microstates hebben ook echt potentie. Omdat ze snel, goedkoop en eenvoudig te meten zijn, zouden ze op termijn kunnen helpen bij het stellen van een diagnose en het volgen van ontwikkeling. Maar zover is het nog niet.

De verschillen zijn er, maar ze zijn klein en niet altijd stabiel. In deze studie bleek alleen de verhoogde activiteit van microstate B (het visuele netwerk) bij autisme écht robuust. Alle andere verschillen verdwenen als je één studie weghaalde of net iets anders rekende.
Ook laten de onderzoekers zelf zien dat het meten van microstates nog veel haken en ogen heeft: kleine onderzoeksgroepen, andere analysemethoden, ontbrekende gegevens. Kortom: het is voorlopig vooral een interessante onderzoeksrichting, geen praktische tool.
Waarom IQ en andere verschillen in onderzoek belangrijk zijn
Een opvallend probleem in veel hersenonderzoeken is dat de deelnemers met autisme vaak niet representatief zijn. In één van de studies was het gemiddelde IQ van de autistische deelnemers zelfs 105, wat boven het gemiddelde van de algemene bevolking ligt – en veel hoger dan gemiddeld bij mensen met autisme.
Waarom is dat een probleem? Omdat IQ ook invloed heeft op hersenactiviteit. Verschillen die lijken samen te hangen met autisme, kunnen dus in werkelijkheid (deels) te maken hebben met cognitieve vaardigheden. Zonder goede controle op IQ, leeftijd en andere factoren blijft het lastig om harde conclusies te trekken.
Ook opvallend: in vier van de zeven studies werd het IQ niet eens goed gerapporteerd. Dat maakt het lastig om te weten wie er eigenlijk onderzocht is – en hoeveel we dus kunnen generaliseren naar andere mensen met autisme.
Wat we hiervan kunnen leren – ook voor de toekomst
Wat zeggen deze hersengolfverschillen nu eigenlijk over autisme? Ten eerste dat het brein bij autisme op een subtiel andere manier ‘omgaat’ met prikkels, vooral visuele. Mensen met autisme nemen de wereld vaak intens, gedetailleerd en visueel scherp waar – iets dat hier misschien een neurofysiologische weerspiegeling van is.
Ten tweede zien we dat de manier waarop hersennetwerken ‘overschakelen’ bij autisme anders verloopt, mogelijk trager of minder soepel. Dat past bij andere bevindingen die laten zien dat het brein bij autisme minder flexibel is in het wisselen tussen verschillende mentale toestanden.
Tegelijk waarschuwt dit onderzoek ook: wees kritisch. Veel bevindingen zijn nog te onstabiel om er grote conclusies aan te verbinden. We hebben grotere, betere en langdurige studies nodig, waarin ook laagbegaafde mensen en volwassenen meer worden meegenomen. Alleen dan kunnen we microstates gebruiken om écht iets te zeggen over de diversiteit binnen autisme.
Samenvatting in vijf punten
- EEG-microstates zijn ultrakorte hersengolfpatronen die iets zeggen over de samenwerking tussen grote hersennetwerken.
- Bij autisme is microstate B (visuele verwerking) actiever, en microstate C (belang inschatten) minder actief – vooral bij kinderen.
- Leeftijd blijkt een grote invloed te hebben op de verschillen: hersenactiviteit verandert met de tijd.
- Alleen het verschil in microstate B (‘coverage’) is echt betrouwbaar over studies heen.
- Zonder goede controle op IQ, leeftijd en methodes zijn conclusies over hersenactiviteit bij autisme nog voorlopig.
Wei R, Wang Y, Fang H, et al. Distinct features of EEG microstates in autism spectrum disorder revealed by meta-analysis: the contribution of individual age to heterogeneity across studies. Front Psychiatry. 2025;16:1531694. Published 2025 Apr 22. doi:10.3389/fpsyt.2025.1531694