Darmklachten, -bacteriën en autisme

Bijna 8 op de 10 mensen met autisme hebben last van hun darmen. Denk aan verstopping, buikpijn of een opgeblazen gevoel. Niet alleen ongemakkelijk, maar ook ingrijpend: buikklachten kunnen het gedrag, de stemming en de energie beïnvloeden. Sommige ouders zeggen dat hun kind “heel anders” is als de ontlasting weer op gang komt. En andersom kunnen spanningen of veranderingen in routine juist tot buikproblemen leiden. Wat is hier aan de hand?

De laatste jaren groeit de belangstelling voor het zogenaamde microbioom – de miljarden bacteriën in je darmen – en hun invloed op het brein. Bij autisme zou het microbioom zelfs kunnen bijdragen aan het ontstaan of verergeren van klachten. Maar hoe sterk is dat verband eigenlijk? En welke bacteriën zijn dan precies betrokken?

Een groep Chinese onderzoekers dook in meer dan 60 studies wereldwijd, en probeerde orde te scheppen in de chaos van resultaten. Wat ze vonden, is fascinerend – en roept meteen ook nieuwe vragen op.

Wat onderzocht deze review precies?

De review is een zogenoemd systematisch overzicht: de onderzoekers verzamelden alle wetenschappelijke studies die met hoge resolutie het microbioom van mensen met autisme onderzochten en vergeleken dat met gezonde controlegroepen. In totaal werden 64 studies meegenomen, met gegevens van ruim 3.300 mensen met autisme en 2.600 controlepersonen.

Omdat de onderliggende data vaak ontbraken, gebruikten de onderzoekers een slimme, maar eenvoudige techniek: ‘vote counting’. Daarbij telt elke studie als één stem: als een bacteriesoort vaker voorkomt bij autisme, krijgt die een +1; als die juist minder voorkomt, een -1. Door deze stemmen bij elkaar op te tellen, ontstaat een overzicht van welke bacteriën in meerdere studies opvallen.

Daarnaast werd gekeken of de verschillen tussen studies verklaard konden worden door factoren als mate van het autisme, land van herkomst of gebruikte analysemethode.

Niet minder bacteriën, maar wél andere

Veel mensen denken dat “meer diversiteit” altijd beter is als het gaat om darmbacteriën. Dat klopt meestal: een gevarieerd microbioom is vaak stabieler en weerbaarder. Toch bleek uit deze analyse dat mensen met autisme gemiddeld niet minder soorten bacteriën hebben dan anderen. De zogenoemde alfa-diversiteit (het aantal soorten binnen een persoon) was vergelijkbaar tussen de groepen.

Wat wél opviel, was de bèta-diversiteit: het verschil in bacteriemengsel tussen mensen met autisme en controlepersonen. Die verschillen waren groot. Simpel gezegd: mensen met autisme hebben gemiddeld evenveel bacteriën, maar het zijn wél andere dan bij neurotypische mensen.

Dat past bij het idee dat het microbioom iets zegt over de ‘samenstelling’ van iemand, zonder dat die per se beter of slechter is – maar wel anders.

Deze bacteriën springen eruit bij autisme

Van de 189 bacteriesoorten die in meerdere studies werden gevonden, sprongen er drie echt uit: Clostridium, Klebsiella en Eubacteriales kwamen consequent vaker voor bij mensen met autisme.

Clostridium en Klebsiella staan bekend als ‘rottingsbacteriën’. Ze breken eiwitten en aminozuren af tot stoffen als ammoniak en sulfide – dat kan bijdragen aan ontstekingen in de darm. Ook produceren ze biogene amines, stoffen die het zenuwstelsel kunnen beïnvloeden. Geen gezellige huisgenoten dus.

Daarnaast vonden de onderzoekers aanwijzingen voor meer van de bacteriën Dorea, Collinsella en Oscillospira – allemaal in verband gebracht met ontstekingsprocessen en verminderde opname van gezonde vetzuren. Daartegenover stonden juist mínder Akkermansia, Coprococcus, Dialister en Streptococcus: bacteriën die doorgaans als gunstig worden beschouwd, omdat ze de darmwand beschermen, melkzuur produceren of ontstekingsremmende vetzuren zoals boterzuur maken.

Wat betekent dit voor ontstekingen en gedrag?

Verschillende van de bacteriën die vaker voorkomen bij autisme hebben invloed op ontstekingsprocessen. Zo kan Collinsella primaire galzuren omzetten in pro-inflammatoire varianten. Dorea tast de slijmlaag van de darm aan, waardoor de darmwand gevoeliger wordt. En een tekort aan Akkermansia kan diezelfde slijmlaag verzwakken. Dat alles samen leidt tot een darm die sneller ‘lekt’, wat op zijn beurt het immuunsysteem activeert.

Bij sommige mensen met autisme zou dat leiden tot verhoogde ontstekingsgevoeligheid. En die ontstekingen beperken zich niet tot de darmen: via de ‘darm-hersen-as’ kunnen ontstekingsstoffen de bloed-hersenbarrière beïnvloeden, signalen veranderen of hersenfuncties tijdelijk verstoren.

Een concreet voorbeeld: muizen met autisme-achtig gedrag lieten minder herhaald gedrag zien nadat ze supplementen met boterzuur kregen – een vetzuur dat onder andere door Coprococcus wordt geproduceerd. Zo lijkt de balans tussen bacteriesoorten invloed te hebben op gedrag.

Zijn darmklachten onderdeel van autisme?

Niet per se. Maar er is wel een overlap. In deze review werd gekeken naar mensen met en zonder darmklachten. Wat bleek? Mensen met autisme én darmklachten hadden vaker verhoogde niveaus van Fusobacterium en Roseburia – twee bacteriën die in verband zijn gebracht met ontstekingen en verhoogde glutamaatspiegels in de hersenen. Glutamaat is een prikkelende neurotransmitter en te veel ervan kan schadelijk zijn voor hersenontwikkeling.

Daarentegen kwamen bij mensen met autisme zónder darmklachten vaker gunstige bacteriën voor zoals Prevotella en Collinsella in lage hoeveelheden. Dit wijst erop dat darmklachten geen losstaande klacht zijn, maar wellicht onderdeel uitmaken van het totaalplaatje bij autisme – vooral bij mensen die gevoelig zijn voor sensorische prikkels of spanning.

Waarom de uitkomsten zo verschillen per land en test

Opvallend is dat in Chinese studies andere bacteriën opvielen dan in Amerikaanse of Europese. In China werden bijvoorbeeld vaker Lactococcus en Pseudomonas gevonden, terwijl in de VS Dialister en Bifidobacterium opvielen. Dat verschil kan komen door genetische factoren, maar ook door dieet. In Aziatische landen wordt bijvoorbeeld meer gefermenteerd voedsel gegeten, wat het microbioom beïnvloedt.

Daarnaast maakte het uit welke techniek werd gebruikt. Met 16S rRNA-analyse zag men vaak andere bacteriën dan met metagenoomsequencing. Zelfs de manier waarop de ontlasting wordt verzameld en bewaard, kan verschil maken.

Kortom: de technologie en context doen ertoe. We moeten dus oppassen met te snelle conclusies of de inzet van ‘one-size-fits-all’-probiotica.

Kunnen we al iets met deze kennis?

De onderzoekers zijn voorzichtig optimistisch: het microbioom biedt aanknopingspunten voor nieuwe behandelingen. Maar zover is het nog niet. Hoewel sommige studies verbetering laten zien met fecestransplantatie of probiotica, zijn die resultaten voorlopig en moeilijk te herhalen.

Bovendien zitten er risico’s aan: als je zomaar een probioticum slikt met de ‘verkeerde’ bacteriën, kun je juist méér schade aanrichten – bijvoorbeeld bij mensen met een kwetsbare darmwand of overgevoelig immuunsysteem.

Wat wel al kan: voeding en leefstijl aanpassen. Minder bewerkte voeding, meer vezels en rust voor je spijsvertering kunnen bij sommigen al verschil maken. Maar de échte belofte zit in de toekomst: gepersonaliseerde bacterie-profielen, waarbij je behandeling wordt afgestemd op jouw unieke darmflora.

In het kort

  • Mensen met autisme hebben niet minder, maar wel ándere darmbacteriën.
  • Vooral pro-inflammatoire bacteriën zijn vaker aanwezig; beschermende soorten zijn juist vaker afwezig.
  • Die bacteriën kunnen invloed hebben op ontstekingen, gedrag en hersenwerking.
  • Darmklachten komen veel voor bij autisme en zijn mogelijk onderdeel van het beeld.
  • De verschillen tussen mensen, landen en meetmethoden zijn groot – pas dus op met te snelle conclusies.
  • Voorlopig is gezond eten waarschijnlijk belangrijker dan dure probiotica.

Tao X, Li Z, Wang D, et al. Perturbations in gut microbiota in autism spectrum disorder: a systematic review. Front Neurosci. 2025;19:1448478. Published 2025 May 16. doi:10.3389/fnins.2025.1448478

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *