Filosofie en neurodiversiteit: Fenomenologie

We leven in een wereld waarin meten, weten en objectiveren centraal staan. We willen alles begrijpen via data, diagnoses en grafieken. Maar wat als je niet past in die systemen? Wat als jouw ervaring niet meetbaar is, maar wél echt?

Voor veel neurodivergente mensen – met autisme, ADHD, Tourette, dyslexie of iets anders – begint alles bij de beleving. Hoe voelt het in je lijf? Hoe ervaar je de wereld? En waarom begrijpen anderen dat vaak niet?

De fenomenologie, een filosofische stroming die begon in de vroege 20e eeuw, stelt één ding radicaal centraal: de ervaring zelf. Niet het label, niet het gedrag, niet de theorie, maar wat er gebeurt in jou. En juist dat perspectief kan veel betekenen voor wie zich vaak onbegrepen voelt in een normatieve wereld.

Wat is fenomenologie eigenlijk?

Fenomenologie is de filosofie van de ervaring. Geen vaag zweverig ‘gevoel’, maar een doordachte manier van kijken naar hoe wij de wereld waarnemen. De grondlegger, Edmund Husserl, wilde ‘terug naar de dingen zelf’. Geen aannames, geen theorieën – gewoon kijken: wat verschijnt er in ons bewustzijn?

Een latere denker, Maurice Merleau-Ponty, voegde daar iets belangrijks aan toe: ervaring is altijd lichamelijk. Je kijkt niet naar de wereld als een geest in een glazen bol. Je kijkt, hoort, ruikt en voelt vanuit je lijf – en dat lichaam is nooit neutraal. Het is gevormd door wie jij bent, hoe jij gebouwd bent, hoe jij functioneert.

Fenomenologie is dus een manier van denken die vertrekt vanuit het innerlijk. Wat ervaar jij, op jouw manier? Dat is het vertrekpunt. Geen objectieve waarheid, maar een subjectieve werkelijkheid die ertoe doet.

In de context van neurodiversiteit kan dat een verademing zijn. Want wie neurodivergent is, hoort vaak: “Dat is niet hoe het hoort.” Maar de fenomenologie zegt: “Dat is hoe jij het ervaart. Laten we daarom daar beginnen.”

Je eigen waarneming serieus nemen

Voor veel neurodivergente mensen is herkenning van hun ervaring geen vanzelfsprekendheid. “Ach, dat heeft iedereen weleens.” “Zo erg is het toch niet?” “Dat is toch niet raar?”

Maar fenomenologie zegt juist: je waarneming is geldig. Ook als die afwijkt van de meerderheid. Ook als die moeilijk in woorden te vatten is. Bijvoorbeeld:

  • Je ervaart TL-licht als een stroboscoop of anderszins als onwerkbaar.
  • Je hoort (je kan er niet omheen!) geluiden die anderen niet eens opmerken.
  • Je voelt je lijf niet goed, of juist té goed.
  • Tijd voelt niet lineair, maar als een warboel.
  • Je weet niet hoe je gezichten moet lezen, ook al kijk je er recht naar.

Deze ervaringen worden in de fenomenologie niet ‘afwijkend’ genoemd, maar eigen. Ze zijn fenomenen die in jouw bewustzijn verschijnen. En die verdienen het om serieus genomen te worden. Anders poets je jezelf uit. En dat kan niet de bedoeling zijn in (of een basis van) een menselijke beschaving.

Fenomenologie biedt taal en ruimte voor dit soort ervaringen, zonder ze weg te zetten als ‘probleem’. Dat is niet alleen filosofisch interessant, maar ook psychologisch en maatschappelijk belangrijk. Want alleen door ervaring te erkennen, kunnen we recht doen aan wie iemand is.

Het lichaam spreekt – zelfs als niemand luistert

In veel klassieke filosofie wordt het lichaam gezien als een soort machine, los van de geest. Maar fenomenologen zien het anders: het lichaam is het centrum van beleving.

Voor neurodivergente mensen is dat vaak herkenbaar. Het lichaam spreekt, ook als je het liever even stil hebt. Denk aan:

  • Overprikkeling door kleding of geluid.
  • Bewegingen die je niet ‘zomaar’ onderdrukt (zoals tics of stimgedrag).
  • Verstoorde zintuiglijke integratie.
  • Slaap-waakritmes die anders lopen.
  • ‘Niet in je lijf zitten’ of juist ‘te veel voelen’.

De fenomenologie neemt deze lichamelijke ervaring serieus. Merleau-Ponty beschrijft hoe het lichaam geen object is dat je ‘hebt’, maar een subject dat je bent. Je denkt, voelt en bent altijd lichamelijk aanwezig in de wereld.

Voor zorgverleners, begeleiders en naasten is dat een belangrijk besef: iemand ‘functioneert’ niet alleen cognitief, maar ook lijfelijk. Leren begint met voelen. Regie begint met lichaamsbesef. En overprikkeling is geen ‘lastig gedrag’, maar een lichamelijke werkelijkheid.

Contact maken voorbij woorden

Niet iedereen communiceert in taal. Voor sommige neurodivergente mensen is taal vermoeiend, verwarrend of zelfs ontoereikend. Denk aan mensen met selectief mutisme, autistische burn-out of een taalverwerkingsstoornis.

Selectief mutisme is een angststoornis waarbij iemand in bepaalde sociale situaties niet (of nauwelijks) praat, terwijl die persoon in andere situaties wel goed kan spreken. Het gaat dus niet om een taalprobleem of onwil, maar om een blokkade die te maken heeft met angst.

Vaak begint het op jonge leeftijd. Een kind praat thuis volop, maar zegt op school niets. Of praat met familie, maar zwijgt tegenover vreemden. Soms denken mensen dat het kind ‘verlegen’ is, maar bij selectief mutisme is het niet simpelweg een kwestie van opwarmen of over een drempel gaan – het spreken lukt echt niet.

De oorzaak ligt meestal in een combinatie van sociale angst, temperament (bijvoorbeeld gevoeligheid of introversie) en soms ook een neurodivergente basis, zoals autisme. De ervaring van praten in een bepaalde omgeving kan zó stressvol worden, dat zwijgen voelt als de enige veilige optie.

Ook volwassenen kunnen (nog) last hebben van selectief mutisme, zeker bij stress of in onbekende situaties. Het kan heel frustrerend zijn: je hebt wél woorden in je hoofd, maar krijgt ze niet naar buiten. En omdat het er van buiten vaak ‘stil’ of ‘passief’ uitziet, wordt het helaas nogal eens over het hoofd gezien.

Behandeling richt zich meestal op veiligheid opbouwen, angst afbouwen en positieve ervaringen met praten stimuleren, vaak met begeleiding van een psycholoog of logopedist.

Het allerbelangrijkste? Begrip. Iemand met selectief mutisme kiest er niet voor om te zwijgen – het is een vorm van overleven.

De fenomenologie stelt dat betekenis niet alleen in woorden zit. Het zit ook in ritme, in beweging, in stiltes. In de manier waarop iemand kijkt of juist wegkijkt. In de pauzes tussen zinnen. In hoe iemand een voorwerp vasthoudt of een kamer binnenkomt.

Merleau-Ponty noemt dit de ‘spraak van het lichaam’. Je kunt betekenis opvangen door aandachtig waar te nemen. Niet analyseren, maar aanwezig zijn. Niet interpreteren, maar afstemmen.

Dat betekent dat contact niet begint met praten, maar met aanwezig zijn in dezelfde ruimte. Het betekent ook dat ‘geen woorden’ niet gelijk staat aan ‘geen ervaring’. Wie taal mist, mist nog geen diepte.

In de praktijk vraagt dit om rust, vertraging en openheid. En om de bereidheid om te luisteren met meer dan je oren.

Waarom fenomenologie belangrijk is in zorg, onderwijs en beleid

Veel systemen zijn gericht op wat zichtbaar en meetbaar is: gedrag, cijfers, resultaten. Maar de ervaring van een mens – en zeker van een neurodivergent mens – laat zich niet altijd vangen in hokjes en al helemaal niet in hokjes die vooral passen in een niet-neurodivergente, dus neurotypische maatschappij.

Fenomenologie biedt hier een alternatief: beleid vanuit beleving. Geen one-size-fits-all, maar ruimte voor verschil. Denk aan:

  • Onderwijs waarin de vraag niet is: “Wat moet jij volgens onze tabel kunnen?” maar: “Hoe leer jij het best?”
  • Zorg waarin niet ‘het protocol’ centraal staat, maar: “Wat voelt nu draaglijk, haalbaar, menselijk?”
  • Werkplekken waar niet alleen productiviteit telt, maar ook hoe iemand de werkdag ervaart.

Fenomenologie dwingt tot luisteren – echt luisteren. Niet alleen naar wat iemand zegt, maar naar hoe diegene beweegt, stilvalt, zich uitdrukt of juist niet. Het is een ethiek van aandacht. Voor neurodivergente mensen betekent dat: herkend worden in je binnenwereld. Niet alleen als ‘geval’, maar als mens.

Valkuilen en blinde vlekken

Fenomenologie is geen wondermiddel. Het kan ook vaag worden. Of ontoegankelijk – veel teksten van Husserl zijn berucht moeilijk. En er bestaat een risico op doorgeslagen subjectivisme: als ieders ervaring evenveel telt, hoe neem je dan besluiten? Of verdienen we dan gezamenlijk ons brood nog wel?

Bovendien: fenomenologie richt zich sterk op het innerlijke. Dat is waardevol, maar ook kwetsbaar in een wereld vol sociale ongelijkheid. Wat als je ervaring voortdurend wordt genegeerd vanwege racisme, armoede, validisme? Dan heb je méér nodig dan erkenning – dan heb je systeemverandering nodig.

De beste toepassingen van fenomenologie zijn dus die waar ervaring én context samenkomen. Waar innerlijke beleving erkend wordt zonder de buitenwereld te vergeten.

In het kort

  • Fenomenologie is een filosofie van de ervaring: wat voel jij, hoe neem jij de wereld waar?
  • Voor neurodivergente mensen biedt het erkenning van belevingen die vaak als ‘afwijkend’ worden gezien.
  • Het lichaam is geen machine, maar een bron van zintuiglijke en emotionele ervaring.
  • Betekenis zit niet alleen in taal – ook in beweging, ritme, stilte.
  • In zorg, onderwijs en beleid kan fenomenologie leiden tot meer maatwerk en erkenning.
  • Maar het blijft belangrijk om naast de ervaring ook de sociale context serieus te nemen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *