Vraag tien mensen om te beschrijven wat autisme is, en je krijgt tien verschillende antwoorden. De één denkt aan iemand die nauwelijks praat, de ander aan een hypergefocuste IT’er, en weer een ander aan een kind dat juist heel sociaal lijkt maar moeite heeft met prikkelverwerking. Autisme is geen eenduidig plaatje – het is een bonte verzameling van eigenschappen, uitdagingen en talenten.
Onderzoekers worstelen al jaren met die variatie. De klassieke term autismespectrum suggereert dat iedereen ergens op één lijn zit, van ‘mild’ tot ‘ernstig’. Maar die metafoor doet geen recht aan de werkelijkheid. Veel kenmerken komen samen voor, beïnvloeden elkaar en kunnen ook nog eens veranderen in de loop van een leven.
Het onderzoek dat we hier bespreken, pakt het daarom anders aan. In plaats van één lange lijn maakten de onderzoekers een soort landkaart van autisme, met herkenbare ‘gebieden’ waar mensen in kunnen vallen. Daarbij combineerden ze twee krachtige databronnen: uitgebreide gedrags- en ontwikkelingsgegevens én genetische informatie van duizenden kinderen. Zo konden ze niet alleen zien wat er aan de hand was, maar ook waarom bepaalde patronen vaker voorkomen.
Van vragenlijst tot vier duidelijke groepen
De basis van het onderzoek was de SPARK-cohortstudie in de VS, waarin meer dan 5.000 kinderen met autisme en bijna 2.000 niet-autistische broers en zussen meedoen. Elk kind was in detail beschreven met 239 kenmerken: van taalontwikkeling tot repetitief gedrag, en van angstklachten tot motorische mijlpalen.
De onderzoekers gebruikten een statistische methode met de ingewikkelde naam general finite mixture model (GFMM). Kort door de bocht: dit is een slimme manier om mensen op basis van veel verschillende gegevens te groeperen, zonder vooraf te bedenken hoeveel groepen er moeten zijn. Het model zoekt zelf naar patronen en deelt de deelnemers in bij de groep waar ze het best in passen.
Na talloze testversies bleek dat vier groepen het best pasten bij de data en ook voor clinici herkenbaar waren:
- Social/behavioral: kinderen met forse sociale en gedragsproblemen (bijvoorbeeld moeite met communicatie, veel herhalend gedrag, druk of agressief), maar zonder duidelijke ontwikkelingsachterstand.
- Mixed ASD with DD: kinderen met een combinatie van autistische kenmerken en ontwikkelingsachterstand (developmental delay), zoals later gaan praten of lopen, vaak samen met verstandelijke beperking.
- Moderate challenges: kinderen die wel autistische kenmerken hebben, maar minder ernstig en op meerdere gebieden beter functioneren.
- Broadly affected: kinderen die op bijna alle gemeten vlakken grote uitdagingen hebben: sociale communicatie, gedrag, ontwikkelingsachterstand én vaak andere bijkomende diagnoses.

Het mooie aan deze indeling is dat het niet alleen over ‘ernst’ gaat, maar over verschillende soorten combinaties van kenmerken.
Herkenbare patronen in diagnoses en ontwikkeling
De vier groepen bleken ook te verschillen in andere, vaak door ouders gerapporteerde diagnoses.
- Social/behavioral: opvallend veel ADHD, angststoornissen en depressie, maar zelden een ontwikkelingsachterstand.
- Mixed ASD with DD: vaak taalachterstand, motorische problemen en verstandelijke beperking, maar juist minder ADHD of angst.
- Moderate challenges: gemiddeld genomen minder bijkomende diagnoses, maar nog steeds vaker dan bij niet-autistische kinderen.
- Broadly affected: een ‘alles-in-één’-profiel met hoge percentages ADHD, angst, depressie én verstandelijke beperking.
Ook de leeftijd waarop kinderen hun diagnose kregen verschilde. Kinderen met ontwikkelingsachterstand (Mixed ASD with DD en Broadly affected) werden gemiddeld eerder gediagnosticeerd. Logisch: wanneer een kind op driejarige leeftijd nog niet praat, valt dat sneller op dan subtiele sociale verschillen.
Voor ouders en hulpverleners is zo’n indeling herkenbaar. Het verklaart bijvoorbeeld waarom sommige kinderen al op de peuterspeelzaal in beeld zijn, terwijl anderen pas op de middelbare school een diagnose krijgen.
Genetische sporen: Van veelvoorkomend tot zeldzaam
Naast gedrag en ontwikkeling keken de onderzoekers ook naar het DNA van de kinderen. Ze onderzochten twee soorten genetische invloed:
- Veelvoorkomende varianten (polygenetische scores): kleine DNA-verschillen die ieder voor zich weinig doen, maar samen wel meetbaar effect hebben.
- Zeldzame varianten: zeldzame, vaak nieuwe mutaties die wél een groot effect kunnen hebben.
Bij de veelvoorkomende varianten viel op dat Social/behavioral-kinderen de hoogste genetische ‘score’ voor ADHD en depressie hadden. De Broadly affected-groep scoorde juist lager op genetische aanleg voor intelligentie en onderwijsniveau.
Bij de zeldzame varianten zag je andere patronen:
- Broadly affected had de meeste nieuwe, ernstige mutaties in belangrijke hersen-genen.
- Mixed ASD with DD had zowel nieuwe als geërfde zeldzame mutaties, wat wijst op een sterkere rol van overerfing in deze groep.
- Moderate challenges had relatief vaker mutaties in genen die minder van groot belang zijn voor overleving, wat misschien verklaart waarom hun profiel milder is.
Je zou het kunnen vergelijken met accenten in taal: sommige groepen hebben vooral veel ‘kleine’ woordkeuzes die samen een herkenbaar dialect vormen (veelvoorkomende varianten), anderen hebben een paar heel opvallende uitdrukkingen die je meteen doen opvallen (zeldzame varianten).
Welke genen en processen spelen mee?
Als je die genetische varianten bekijkt, zie je dat ze in heel verschillende biologische processen zitten.
- Broadly affected: veel mutaties in genen die ook bij Fragiele-X-syndroom betrokken zijn – een bekende oorzaak van verstandelijke beperking.
- Mixed ASD with DD: verstoringen in genen voor elektrische signalen in zenuwcellen, zoals natriumkanalen, die belangrijk zijn voor hersencommunicatie.
- Social/behavioral: genen betrokken bij hoe DNA in cellen wordt opgeruimd, gerepareerd of verpakt – processen die invloed hebben op hoe hersencellen functioneren.
- Moderate challenges: genen die vooral te maken hebben met histonmodificatie, een soort ‘aan/uit-schakelaar’ voor genactiviteit.
Dat deze sets nauwelijks overlapten, benadrukt dat autisme geen één biologische route volgt, maar meerdere.
Timing is alles: Wanneer genen actief zijn
De onderzoekers keken ook wanneer de betrokken genen actief zijn tijdens de hersenontwikkeling. Daar kwamen grote verschillen uit:
- Mixed ASD with DD: genen vooral actief vóór en vlak na de geboorte – belangrijk voor vroege hersenstructuur en basisfuncties.
- Social/behavioral: genen vooral actief na de geboorte, tijdens peuter- en kleuterleeftijd, wanneer sociale vaardigheden zich snel ontwikkelen.
- Moderate challenges: ook veel prenataal actieve genen, maar in minder cruciale netwerken.
- Broadly affected: genen actief in alle fasen, van zwangerschap tot volwassenheid – wat kan verklaren waarom hun profiel zo breed is.
Dit sluit mooi aan bij de ontwikkelingsverschillen tussen de groepen: wie vooral prenatale genverstoring heeft, laat vaak al vroeg duidelijke tekenen zien; wie postnataal-gevoelige genen heeft, ontwikkelt mogelijk later problemen.
Kritische blik op het onderzoek
Sterke punten:
- Grote steekproef (meer dan 5.000 kinderen).
- Combinatie van gedrag én genetica.
- Bevestiging in een tweede, onafhankelijke groep.
Beperkingen:
- Gegevens vooral gebaseerd op oudervragenlijsten, wat subjectief is.
- De meeste deelnemers zijn Amerikaans en van Europese afkomst – de resultaten zijn niet automatisch één-op-één te vertalen naar andere bevolkingen.
- Er is nog geen directe toepassing in behandeling of begeleiding, al kan dit onderzoek daar wel de basis voor leggen.
Voor Nederland en België zou vervolgonderzoek met lokale populaties belangrijk zijn. Denk aan het combineren van genetische gegevens met de dossiers van gespecialiseerde autisme-centra, of het meenemen van culturele verschillen in hoe en wanneer autisme wordt herkend.
Wat onthoud je hieruit?
- Autisme is niet één lijn, maar kan in duidelijke subgroepen worden ingedeeld.
- Elke groep heeft een eigen combinatie van gedrag, ontwikkeling en genetica.
- Zeldzame mutaties spelen vooral bij brede of vroege ontwikkelingsproblemen.
- De timing van genactiviteit kan veel zeggen over wanneer kenmerken zichtbaar worden.
- Toekomstig onderzoek kan leiden tot preciezere diagnose en begeleiding.
Litman, A., Sauerwald, N., Green Snyder, L. et al. Decomposition of phenotypic heterogeneity in autism reveals underlying genetic programs. Nat Genet 57, 1611–1619 (2025). https://doi.org/10.1038/s41588-025-02224-z