Een knuffel lijkt zoiets kleins. Even je armen om iemand heen slaan, een seconde of twee vasthouden — klaar. Maar wie weleens écht is vastgehouden op een moment dat het moeilijk was, weet hoe groot het effect kan zijn. Een knuffel kan kalmeren, troosten, verbinden en zelfs een glimlach tevoorschijn toveren. Toch is het verrassend hoe weinig er tot voor kort over dit simpele gebaar is onderzocht.
Een groep onderzoekers uit Duitsland besloot daar verandering in te brengen. Ze wilden weten of de frequentie van knuffels iets zegt over onze mentale gezondheid. Hun conclusie is even eenvoudig als opmerkelijk: mensen die dagelijks één tot drie knuffels krijgen, hebben gemiddeld minder kans op depressieve gevoelens, angstklachten en suïcidale gedachten.
En het mooiste? Je hoeft er geen “knuffelmonster” voor te zijn. Een paar goede knuffels per dag lijken al genoeg om verschil te maken.
Wat wilden de onderzoekers precies weten?
Het onderzoek werd uitgevoerd in januari 2025 onder 3.270 volwassenen tussen de 18 en 74 jaar in Duitsland. De groep was representatief voor de bevolking: qua leeftijd, geslacht en woonplaats. De deelnemers vulden online vragenlijsten in over hun geestelijke gezondheid en leefstijl.
De wetenschappers gebruikten bekende meetinstrumenten zoals de PHQ-9 (voor depressie) en de GAD-7 (voor angst). Eén vraag ging over suïcidale gedachten: of mensen de afgelopen twee weken zulke gedachten hadden gehad.
Het centrale onderwerp was simpel: hoeveel mensen knuffel je gemiddeld op een dag? De antwoorden liepen uiteen van nul tot “meer dan vier”.
Daarna werd gekeken of er verband was tussen die knuffelfrequentie en mentale gezondheid, ook na correctie voor leeftijd, inkomen, lichamelijke gezondheid en leefstijl. Omdat het een cross-sectioneel onderzoek was — een momentopname dus — kunnen de resultaten geen oorzaak-gevolg bewijzen. Maar de samenhang was wel opvallend sterk.
Genoeg om verschil te maken
Bijna een kwart van de deelnemers gaf aan dat ze op een doorsneedag niemand knuffelen. Nog eens 38 procent knuffelde één persoon, meestal partner of kind. De rest knuffelde vaker.
Wat bleek? Mensen die dagelijks één persoon knuffelden, hadden ongeveer een derde minder kans op depressieve gevoelens dan mensen die helemaal niet knuffelden. Bij twee tot drie dagelijkse knuffels daalde die kans nog verder. Ook angst en suïcidale gedachten kwamen in deze groep duidelijk minder voor.
Bij vier of meer knuffels per dag bleef dat effect alleen bestaan voor depressie, niet voor angst of suïcidale gedachten. Misschien is de grens dus ergens bereikt — of telt kwaliteit zwaarder dan kwantiteit.
Om dat wat tastbaarder te maken: stel je Sanne voor, 34, alleenwonend en met een drukke baan. Na haar scheiding voelde ze zich vaak somber. Toen ze bewust meer fysiek contact ging zoeken — een knuffel met haar moeder bij een bezoek, haar beste vriendin bij het afscheid, en haar neefje na het voetballen — merkte ze dat haar stemming verbeterde. Niet omdat haar problemen verdwenen, maar omdat ze zich weer verbonden voelde.
En precies dat, vermoeden de onderzoekers, is de kern: een knuffel herinnert je eraan dat je niet alleen bent.
Waarom helpt lichamelijk contact zo goed?
Er gebeurt van alles in je lijf als je iemand omhelst. Binnen seconden komt oxytocine vrij, het zogenoemde knuffelhormoon. Dat hormoon versterkt gevoelens van verbondenheid en vertrouwen, en verlaagt het stresshormoon cortisol. Je hartslag zakt, je ademhaling wordt rustiger, en je hersenen krijgen het signaal: veilig.
Daarnaast stimuleert aanraking de aanmaak van serotonine en dopamine — stoffen die een rol spelen in stemming en motivatie. Niet voor niets zie je dat pasgeboren baby’s die vaak worden vastgehouden, rustiger zijn en beter groeien.
Ook voor volwassenen blijft aanraking een basisbehoefte. Een stevige knuffel kan gevoelens van eenzaamheid of angst tijdelijk verzachten, omdat het letterlijk en figuurlijk warmte geeft.
Tegelijk is niet iedereen even dol op fysiek contact. Sommige mensen — zeker binnen de neurodivergente gemeenschap — ervaren aanraking juist als overweldigend of onprettig. Dat is belangrijk om te benoemen: niet willen knuffelen is net zo normaal als wél willen knuffelen. Wat telt, is dat er een vorm van verbondenheid is die bij iemand past. Voor de één is dat een knuffel, voor de ander een praatje of een vriendelijk gebaar.
Te veel knuffels bestaat ook
Opmerkelijk genoeg liet het onderzoek zien dat mensen die vier of meer personen per dag knuffelen, niet per se mentaal gezonder waren. Alleen de kans op depressie lag iets lager; angst en suïcidale gedachten niet.
De onderzoekers opperen een paar mogelijke verklaringen. Misschien zegt een hoog aantal knuffels meer over iemands beroep dan over iemands welzijn — denk aan zorgverleners, kleuterjuffen of sociaal werkers die veel fysiek contact hebben, maar niet per se diepere emotionele banden met al die mensen.
Of het gaat om oppervlakkige begroetingen zonder echte nabijheid. Want laten we eerlijk zijn: een “drie-seconden-knuffel” op een druk feestje is iets anders dan een warme omhelzing van iemand die om je geeft.
Het lijkt er dus op dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Eén oprechte knuffel van iemand die echt naar je omkijkt, kan meer doen dan tien beleefde omhelzingen op een netwerkborrel.
Nederland en België
In Nederland en België zijn we niet bepaald kampioenen lichamelijke aanraking. Waar Italianen en Spanjaarden elkaar begroeten met zoenen en omhelzingen, houden wij het vaak bij een hand of een knikje. De coronapandemie heeft dat nog versterkt — afstand houden werd een gewoonte, en sommigen vonden het daarna lastig om fysiek contact weer toe te laten.
Toch groeit de aandacht voor de kracht van aanraking. “Knuffeltherapie” en “cuddle cafés” zijn in opkomst, en in de zorg wordt steeds meer gesproken over het belang van aanraking voor welzijn en herstel. Ook in woonzorgcentra en ggz-instellingen wordt aanraking langzaam minder taboe.
In België liep in 2024 een campagne rond het thema ‘Koestercontact’, waarin ouderen en jongeren werden aangemoedigd om vaker fysiek contact te zoeken. De boodschap: aanraking is geen luxe, maar noodzaak.
Het Duitse onderzoek bevestigt dat idee wetenschappelijk: wie dagelijks één tot drie mensen omhelst, voelt zich gemiddeld mentaal sterker.
Geen wondermiddel, wél een signaal
Laten we eerlijk zijn: niemand geneest van een depressie door simpelweg meer te knuffelen. Het blijft een verband, geen bewijs van oorzaak. Mensen die zich goed voelen, zullen vanzelf meer openstaan voor fysiek contact, terwijl wie depressief is vaak juist afstand houdt.
Toch is dat wederzijdse verband waardevol. Het laat zien dat sociale verbondenheid — ook via iets eenvoudigs als een knuffel — een belangrijke rol speelt in mentaal welzijn. En dat is precies het punt: niet de knuffel zelf is het medicijn, maar wat die symboliseert.
Een omhelzing is een non-verbaal “ik zie je”, en dat is iets waar ons brein diep van binnen naar verlangt.
Dagelijks leven
Als je iemand wilt helpen die het moeilijk heeft, hoef je niet altijd iets te zeggen. Soms is een arm om iemands schouder genoeg. En als aanraken niet past, kun je hetzelfde gevoel overbrengen met een blik, een glimlach of een luisterend oor.
Voor jezelf geldt: wees niet bang om warmte te vragen. Dat is geen zwakte, maar juist een teken van menselijkheid.
Hajek, A., Stickley, A., Zwar, L., Peltzer, K., Pengpid, S., Gyasi, R. M., Yon, D. K., & König, H.-H. (2025). Association of hugs with depression, anxiety, and suicidal ideation: findings based on data from the general adult population in Germany. Journal of Public Health. https://doi.org/10.1007/s10389-025-02627-6



