Voorspellen met een ander brein

Stel je voor: je loopt over straat, hoort een fietsbel achter je, en zonder nadenken zet je een stap opzij. Je brein heeft razendsnel voorspeld wat er waarschijnlijk gaat gebeuren. Deze razendsnelle voorspellingen — gebaseerd op eerdere ervaringen — helpen ons de wereld te begrijpen en efficiënt te reageren.

Wetenschappers noemen dit predictive coding: het idee dat je hersenen voortdurend voorspellen wat er gaat komen en alleen ingrijpen als die voorspellingen niet kloppen. Je verwacht dat een bal naar beneden valt, niet omhoog. Of dat iemand vriendelijk is als hij glimlacht — tenzij je slechte ervaringen hebt met sarcasme.

Bij autisme blijkt dat dit voorspellende systeem anders werkt. Dat kan verklaren waarom prikkels overweldigend kunnen zijn, waarom veranderingen lastig zijn of waarom sociale signalen moeilijk te lezen zijn. In de afgelopen jaren zijn drie theorieën opgekomen die deze verschillen proberen te verklaren. Ze gaan allemaal over hoe ‘de priors’ — dat zijn je verwachtingen — in het autistische brein anders werken.

Drie hypotheses over een ander brein

Wetenschappers spreken over drie dominante verklaringen als het gaat om voorspellende processen bij autisme:

  1. De sensorische precisie-hypothese: Mensen met autisme zouden zintuiglijke prikkels te nauwkeurig waarnemen, waardoor de hersenen overweldigd raken door details.
  2. De zwakke prior-hypothese: Het brein heeft wel waarnemingen, maar zwakke verwachtingen. Daardoor voelt alles alsof het voor het eerst gebeurt.
  3. De rigide prior-hypothese: Het brein heeft wél verwachtingen, maar kan die moeilijk aanpassen als de wereld verandert.

Vergelijk het met navigeren in een onbekende stad. Iemand met stevige priors heeft een goede plattegrond en negeert een paar afwijkende straatjes. Iemand met zwakke priors ziet elk zijstraatje als mogelijk relevant. En iemand met rigide priors blijft dezelfde route volgen, ook als die door wegwerkzaamheden ineens onbegaanbaar is.

Te gevoelig voor prikkels?

De eerste theorie stelt dat het brein bij autisme de zintuiglijke input zó precies verwerkt, dat alles even belangrijk lijkt — of het nu een sirene is of het zoemen van een tl-lamp. Hierdoor wordt het moeilijk om te filteren wat er echt toe doet.

Onderzoek met hersenscans en EEG laat zien dat mensen met autisme vaak sterkere reacties laten zien op onverwachte prikkels. Zelfs kleine veranderingen in patronen vallen op. Dit zou kunnen verklaren waarom sommige mensen met autisme last hebben van bijvoorbeeld felle lichten, harde geluiden of drukke ruimtes.

Maar het verhaal is niet zo simpel. In sommige studies zijn deze verschillen alleen zichtbaar op hersenniveau, en niet in gedrag. Of de gevoeligheid is er alleen bij bepaalde zintuigen (zoals zicht, maar niet gehoor). En bij sommige autistische mensen zie je juist ondergevoeligheid. Kortom: de hypothese past soms, maar zeker niet altijd.

Verwachtingen die minder sterk wegen

Volgens de tweede theorie is het probleem niet dat de waarneming te scherp is, maar dat het brein weinig doet met eerdere ervaringen. Elke situatie wordt als nieuw behandeld. De wereld wordt niet voorspeld, maar telkens opnieuw ontdekt.

Dat klinkt misschien als een frisse blik — en dat is het soms ook. Mensen met autisme kunnen opvallen door hun originele kijk op dingen. Maar het is ook vermoeiend als je brein bij elke stap vraagt: “Wat gebeurt hier?” Dat kan leiden tot stress, sociale onzekerheid of moeite met inschatten van risico’s.

Toch laat onderzoek een gemengd beeld zien. Sommige mensen met autisme gebruiken wel degelijk priors, bijvoorbeeld als ze moeten raden waar een geluid vandaan komt. Anderen hebben alleen wat meer tijd of expliciete uitleg nodig om die verwachtingen op te bouwen. Misschien zijn hun priors dus niet zwakker, maar anders opgebouwd.

Moeite met aanpassen aan verandering

De derde hypothese: het brein heeft verwachtingen, maar kan die niet goed bijstellen als de wereld verandert. Denk aan een verkeerslicht dat ineens niet meer werkt — of aan een gesprek dat een andere wending neemt dan je verwachtte. Flexibiliteit is hier het sleutelwoord.

Onderzoek laat zien dat mensen met autisme soms vast blijven houden aan oude verwachtingen, ook als die niet meer kloppen. In experimenten waar regels plots veranderen, passen zij zich minder snel aan dan neurotypische mensen. Dat geldt vooral als die veranderingen impliciet zijn — zonder duidelijke uitleg.

Toch is ook hier nuance nodig. Sommige studies tonen juist snellere aanpassing, afhankelijk van het soort prikkel of taak. En soms blijkt dat het niet gaat om starheid, maar om een andere manier van leren. Bijvoorbeeld: eerst vertrouwen op concrete aanwijzingen, pas daarna op subtiele signalen.

Wat zegt het brein zelf?

Veel van deze studies maken gebruik van fMRI (hersenscans), EEG (hersenactiviteit via elektroden) of oogbewegingsonderzoek. Daarmee kun je patronen meten die het gedrag soms niet verraadt.

Bijvoorbeeld: autistische deelnemers reageren in een taak hetzelfde als neurotypische deelnemers, maar hun hersenen laten andere activatiepatronen zien. Of: ze kijken minder vaak naar waar het signaal eigenlijk verwacht werd — wat iets zegt over hun interne voorspelling.

Soms laten hersenen wél verschil zien waar gedrag dat niet doet. Dat kan betekenen dat het brein het anders verwerkt, maar dat de persoon dat weet te compenseren. Deze ‘diepere’ signalen kunnen dus nuttig zijn voor diagnostiek of vroege signalering — maar ze zeggen niet alles.

Eén theorie voor alles?

De verleiding is groot om één overkoepelende verklaring te zoeken: “dát is autisme!” Maar het reviewartikel laat juist zien dat de werkelijkheid complexer is. Er is niet één breinprofiel dat op iedereen met autisme past. Sommige mensen herkennen zich sterk in zintuiglijke overgevoeligheid, anderen helemaal niet.

De onderzoekers pleiten daarom voor een genuanceerdere kijk. Niet álle priors zijn zwak, en niet álle aanpassingen verlopen traag. Het lijkt erop dat verschillende soorten verwachtingen (bijvoorbeeld sociaal vs. fysiek) ook verschillend werken in het brein.

Deze variatie is belangrijk. Want als we weten welke processen intact zijn en welke kwetsbaar, kunnen we ondersteuning beter afstemmen. Dat geldt voor onderwijs, therapie en communicatie.

Wat kunnen we hiermee in de praktijk?

Wat betekent dit alles voor mensen met autisme in het dagelijks leven? Hier een paar belangrijke lessen:

  • Verwacht geen automatische aanpassing. Leg veranderingen duidelijk en stap voor stap uit.
  • Geef voorspelbaarheid waar mogelijk, maar ook ruimte om in eigen tempo nieuwe situaties te verkennen.
  • Zorg voor expliciete aanwijzingen. Impliciete signalen zoals toon of gezichtsuitdrukking komen minder vanzelf door.
  • Let op overbelasting. Kleine prikkels kunnen grote impact hebben.
  • Heb geduld met leren en generaliseren. Soms duurt het gewoon wat langer of zijn er meer herhalingen nodig.

In plaats van uit te gaan van ‘deficiënties’, helpt het om te denken in andere strategieën van informatieverwerking.

Samengevat

  • Het brein voorspelt constant de wereld om zich heen — bij autisme werkt dat vaak anders.
  • Drie theorieën verklaren die verschillen: te scherpe waarneming, zwakke verwachtingen, of moeite met aanpassen.
  • Onderzoek laat zien: soms klopt dat, soms niet. Er is geen universeel profiel.
  • Hersenscans en oogmetingen laten vaker verschillen zien dan gedrag alleen.
  • Voor zorg en onderwijs loont het om verwachtingen expliciet te maken, tijd te geven en niet te snel te oordelen.

Purcsel B, Farkas K. Az autizmus komputációs pszichiátriai megközelítései [Computational psychiatric approaches to autism]. Neuropsychopharmacol Hung. 2025;27(2):121-133.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *