Op zoek naar een bloedtest voor autisme

De diagnose autisme is nog altijd grotendeels afhankelijk van gedrag: hoe een kind speelt, communiceert en zich verhoudt tot anderen. Vaak wordt autisme pas vastgesteld rond de leeftijd van drie jaar of zelfs later. En dat is zonde, want hoe eerder je weet waar je mee te maken hebt, hoe beter je kunt ondersteunen — juist in die vroege jaren waarin het brein nog volop in ontwikkeling is.

Zou het niet handig zijn als er een soort bloedtest bestond waarmee je objectief kon vaststellen of iemand autisme heeft? In de geneeskunde wordt zo’n meetbaar biologisch kenmerk een biomarker genoemd. Voor veel ziekten zijn die er al — denk aan bloedsuikerwaarden bij diabetes of cholesterol bij hart- en vaatziekten. Maar voor autisme is er nog niets dat in de spreekkamer gebruikt wordt.

En dat heeft alles te maken met de complexiteit van autisme. Het is geen “één ding”, maar een hele verzameling van kenmerken die bij iedereen weer anders uitpakken. Toch zoeken wetenschappers wereldwijd naar bruikbare biologische aanknopingspunten. Eén van de spannendste sporen? Een bijzondere vorm van genetisch materiaal in het bloed: lncRNA’s.

Wat zijn lncRNA’s – en waarom zijn ze interessant?

Onze genen bestaan uit DNA, dat je kunt zien als het receptenboek van je lichaam. Om die recepten te kunnen uitvoeren, maakt het lichaam RNA-kopieën. Meestal worden die RNA-strengen gebruikt om eiwitten te maken — de bouwstenen van je lijf. Maar dat is lang niet altijd zo. Een groot deel van het RNA heeft een andere functie. Dat noemen we niet-coderend RNA, en daarvan bestaan allerlei soorten.

Eén daarvan is lncRNA: lange niet-coderende RNA’s. Deze ketens van genetische letters zijn langer dan 200 bouwstenen en doen van alles achter de schermen. Ze sturen genactiviteit aan, werken samen met eiwitten, of blokkeren de werking van andere RNA’s. En hoewel ze zelf geen eiwitten aanmaken, blijken ze wél een flinke vinger in de pap te hebben bij allerlei processen in het lichaam.

Wat het extra interessant maakt: lncRNA’s kun je meten in het bloed. Ze zijn relatief stabiel, makkelijk toegankelijk én specifiek. En omdat ze betrokken zijn bij processen als hersenontwikkeling, ontstekingsreacties en celgroei, zouden ze weleens een goed venster kunnen bieden op wat er in het brein van iemand met autisme gebeurt — zonder dat je daarvoor in iemands hoofd hoeft te kijken.

Wat vonden onderzoekers in het bloed van mensen met autisme?

In de afgelopen jaren hebben onderzoekers tientallen lncRNA’s gevonden die anders tot expressie komen bij mensen met autisme. Sommige zijn verhoogd, andere juist verlaagd. Maar de grote vraag is natuurlijk: zijn die afwijkingen ook bruikbaar om autisme op te sporen?

Een aantal kandidaten springt eruit. Zo bleken LOC101928237 en LRRC2-AS1 bijzonder goed in het onderscheiden van kinderen met autisme van controlegroepen. Deze lncRNA’s hadden een zogenaamde AUC-waarde van 0,90 en 0,93 — wat betekent dat ze een sterke voorspellende waarde hebben. Een derde opvallende kandidaat is SNHG6, dat lijkt samen te werken met een microRNA dat eerder is gelinkt aan hersengebieden die bij autisme betrokken zijn.

Andere lncRNA’s, zoals MEG3, NEAT1 en Shank2-AS, zijn niet alleen afwijkend in bloed, maar ook in diermodellen en hersenweefsel. Ze spelen vermoedelijk een rol bij hersenontwikkeling, synapsvorming en celsterfte. Zo lijkt Shank2-AS het normale functioneren van het eiwit SHANK2 te verstoren, dat van groot belang is voor communicatie tussen hersencellen.

Niet al deze lncRNA’s zijn even goed te gebruiken als diagnostisch hulpmiddel. Maar ze geven wel een interessant inkijkje in de biologie achter autisme. En het feit dat sommige lncRNA’s ook verhoogd zijn bij andere aandoeningen zoals epilepsie of schizofrenie maakt duidelijk dat er nog veel moet worden uitgezocht over hun specificiteit.

Beter meten met meerdere tegelijk?

Sommige lncRNA’s scoren prima op zichzelf, maar veel hebben een AUC-waarde die rond de 0,70 tot 0,80 ligt. Niet slecht, maar ook niet indrukwekkend genoeg voor de spreekkamer. Daarom is het idee ontstaan om meerdere biomarkers tegelijk te meten. Door ze te combineren, kun je het onderscheid tussen ‘autisme’ en ‘geen autisme’ misschien scherper maken.

Een mooi voorbeeld: de combinatie van PVT1 met een verwant microRNA (miR-21-5p) gaf een veel betere voorspellende waarde dan elk afzonderlijk. Samen hadden ze een AUC van 0,95 — vergelijkbaar met goede medische testen in andere vakgebieden.

In veel van de onderzochte studies werd de zogenaamde ROC-curve gebruikt om de kwaliteit van een biomarker te testen. Die curve geeft aan hoe goed een meting onderscheid maakt tussen twee groepen. Maar: zo’n analyse zegt niets over hoe goed iets in de echte praktijk werkt. De kans op vals-positieven of vals-negatieven blijft bestaan, vooral bij grote variatie binnen de groep mensen met autisme.

Waarom we deze resultaten nog niet in het ziekenhuis zien

Voorlopig zijn deze bevindingen vooral interessant voor de wetenschap — nog niet voor de huisarts of psychiater. Waarom? Omdat de meeste studies kleinschalig zijn, niet onafhankelijk zijn herhaald, en geen vergelijking maken met mensen die geen autisme hebben, maar wél vergelijkbare kenmerken (zoals ADHD of taalstoornissen).

Bovendien zijn de gebruikte technieken en meetmethoden in de studies vaak verschillend. En soms zijn het zelfs meerdere publicaties van dezelfde onderzoeksgroep, met mogelijk dezelfde patiëntenpopulatie. Ook dat maakt het lastig om de resultaten te veralgemeniseren naar andere kinderen, in andere landen of situaties.

Ten slotte is de biologische diversiteit bij autisme zó groot, dat het onwaarschijnlijk is dat één enkele biomarker ooit voldoende zal zijn. Autisme is immers geen griep: het komt in talloze varianten, gradaties en combinaties voor.

De volgende stappen in onderzoek

Toch is het bloed geen dood spoor. Er liggen volop kansen om lncRNA’s verder te verkennen als hulpmiddel bij autisme. Wat is er nodig?

  • Grotere, internationale studies, met diverse deelnemers en betrouwbare diagnostiek.
  • Vergelijking met andere aandoeningen, om te zien of biomarkers écht autisme-specifiek zijn.
  • Vroege metingen, bij voorkeur al vóór de leeftijd van drie jaar.
  • Langetermijnstudies, om te kijken hoe lncRNA-profielen zich ontwikkelen over tijd.
  • En: gebruik van moderne technieken zoals CRISPR of exosomenanalyse om preciezer te meten welke lncRNA’s daadwerkelijk uit de hersenen afkomstig zijn.

Sommige lncRNA’s, zoals TUG1, MEG3 en Shank2-AS, zijn al in meerdere studies naar voren gekomen als interessant. Die verdienen vervolgonderzoek — niet alleen als diagnostisch hulpmiddel, maar mogelijk ook als aangrijpingspunt voor behandeling.

Serpe C, De Sanctis P, Marini M, Canaider S, Abruzzo PM, Zucchini C. Human Blood-Derived lncRNAs in Autism Spectrum Disorder. Biomolecules. 2025 Jun 27;15(7):937. doi: 10.3390/biom15070937. PMID: 40723809; PMCID: PMC12292369.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *