We gebruiken ze allemaal, elke dag, zonder het te beseffen: executieve functies.
Dat zijn de hersenprocessen waarmee je je gedrag stuurt, plant, schakelt, onthoudt wat belangrijk is en verleidingen weerstaat. Dankzij deze functies kom je op tijd op afspraken, houd je overzicht in je werk en kun je omgaan met onverwachte situaties.
Wanneer die functies minder soepel lopen, kan dat op allerlei manieren merkbaar zijn. Je begint aan iets nieuws terwijl het vorige nog niet af is. Je laat je afleiden door elk geluid of berichtje. Of je verliest de draad zodra je iets ingewikkelds moet plannen. Dat soort situaties komen veel voor bij mensen met autisme, maar ze zijn niet exclusief voor die groep.
Neuropsychologen onderscheiden verschillende onderdelen van executieve functies:
- Plannen en organiseren: hoe je stappen ordent om een doel te bereiken.
- Werkgeheugen: informatie vasthouden terwijl je die gebruikt.
- Inhibitie: impulsen onderdrukken (niet meteen iets zeggen of doen).
- Cognitieve flexibiliteit: kunnen omschakelen als iets anders loopt dan verwacht.
Kortom: executieve functies zijn het brein-equivalent van een projectmanager — maar niet iedereen heeft een even strakke planner in zijn hoofd.
Glijdende schaal
Vroeger dacht men dat je óf autisme hebt, óf niet. Inmiddels weten we beter: autistische kenmerken zijn niet zwart-wit, maar vormen een glijdende schaal. Iedereen heeft in meer of mindere mate eigenschappen die typisch zijn voor autisme, zoals een sterke behoefte aan voorspelbaarheid, moeite met sociale hints of een opvallend oog voor detail.
Mensen met een diagnose bevinden zich aan de bovenkant van dat spectrum, maar ook mensen zonder diagnose kunnen veel herkennen. Denk aan de collega die het liefst in stilte werkt en zich volledig verliest in één onderwerp. Of de student die door stress vastloopt omdat zijn schema plots verandert. Zulke trekken kunnen subtiel zijn, maar ze beïnvloeden wel hoe iemand denkt, voelt en functioneert.
Toch wordt over die “tussenliggende” groep nog weinig gesproken. Ze vallen niet onder de zorg, maar kunnen wel degelijk struikelen over hun eigen brein. Juist voor hen is het interessant te weten of autistische trekken invloed hebben op cognitieve vaardigheden zoals plannen, focussen of schakelen.
Wat wilde dit onderzoek weten?
Een internationaal team onder leiding van Michael Yeung besloot dit systematisch te onderzoeken.
Ze combineerden de resultaten van 40 afzonderlijke studies met samen meer dan 26.000 deelnemers zonder autisme-diagnose. Zo’n gecombineerde analyse heet een meta-analyse: een manier om losse puzzelstukjes te leggen tot één groot plaatje.
De onderzoekers keken naar de relatie tussen autistische trekken en executieve functies (EF) — maar op twee verschillende manieren:
- Vragenlijsten: deelnemers vulden zelf in hoe goed ze konden plannen, organiseren, focussen en schakelen in het dagelijks leven (bijvoorbeeld via de BRIEF of de Autism Spectrum Quotient).
- Taken: deelnemers deden objectieve computertests die executieve functies meten, zoals het onthouden van cijfers, het snel omschakelen tussen opdrachten of het negeren van storende prikkels.
De vraag was simpel maar interessant:
Presteren mensen met meer autistische trekken slechter op zulke taken, of hebben ze vooral het gevoel dat ze moeite hebben?
Wat kwam eruit? De breuk tussen gevoel en prestatie
Het verrassende antwoord: beide manieren van meten gaven een ander beeld.
Wanneer mensen zelf aangaven hoe ze functioneren, ontstond er een duidelijk patroon: hoe sterker de autistische trekken, hoe meer moeite ze zeiden te hebben met plannen, focussen en flexibel blijven. De samenhang was sterk en consequent: gemiddeld genomen scoorden mensen met meer autistische trekken beduidend lager op vragenlijsten over executieve functies.
Maar zodra diezelfde mensen objectieve tests deden, verdween dat verband als sneeuw voor de zon.
Ze presteerden gemiddeld even goed als mensen met minder autistische trekken. Soms zelfs iets beter op specifieke onderdelen, zoals geheugen of detailwaarneming.
Een voorbeeld uit het dagelijks leven:
- Eva (32) zegt dat ze “vreselijk chaotisch” is, want ze vergeet vaak haar sleutels en raakt in paniek als plannen veranderen. Toch blijkt ze op een computertaak die haar concentratie en geheugen test, bovengemiddeld te scoren.
- Mark (26) vindt dat hij prima functioneert, maar in een echte werksituatie heeft hij moeite met prioriteiten stellen en het schakelen tussen taken.
De kloof tussen wat mensen ervaren en wat ze doen in tests blijkt dus groot. En dat maakt het beeld complexer dan “meer autistische trekken = slechtere executieve functies”.
Waarom dat verschil belangrijk is
Volgens de onderzoekers heeft dit alles te maken met context.
Een laboratoriumtaak is overzichtelijk: één duidelijke opdracht, weinig prikkels, korte duur. Maar het echte leven is een stuk rommeliger. Daar moet je omgaan met emoties, afleiding, tijdsdruk, sociale verwachtingen — en dat vraagt andere vaardigheden.
Vragenlijsten meten dus meer hoe iemand zijn functioneren beleeft in het dagelijks leven, inclusief stress en frustratie. Dat verklaart waarom mensen met meer autistische trekken zichzelf lager inschatten, ook als hun testresultaten prima zijn.
De onderzoekers wijzen op nog iets anders: zelfbeeld speelt een grote rol.
Wie zichzelf ziet als iemand met een “chaotisch brein” kan daardoor minder zelfvertrouwen krijgen en sneller vastlopen. Het wordt een zelfvervullende voorspelling: je verwacht dat iets moeilijk wordt, en daardoor lukt het minder goed.
Ook ouders of partners kunnen hierdoor onnodig bezorgd raken. Als een ouder bijvoorbeeld vragenlijsten invult over het gedrag van zijn kind, kleuren die antwoorden mee met zijn zorgen of verwachtingen. Dat heet subjectieve bias — en dat blijkt een grote factor te zijn.
Het betekent níet dat de klachten niet echt zijn.
Maar het suggereert wel dat we onderscheid moeten maken tussen ervaren moeite en objectieve beperking. Iemand kan zich “overbelast” voelen terwijl zijn brein prima werkt — of omgekeerd.
Wat kunnen we hiermee?
Voor wie met neurodiversiteit werkt — van coaches tot werkgevers — is deze nuance belangrijk.
Het onderzoek laat zien dat er niet één waarheid is over “moeilijkheden met executieve functies”. Een test vertelt iets over wat iemand kan; een vragenlijst vertelt iets over hoe iemand zich voelt over dat kunnen. Beide invalshoeken zijn waardevol.
Praktisch gezien:
- Bij begeleiding is het nuttig om niet alleen te testen, maar ook te vragen: “Hoe ervaar jij dit in het dagelijks leven?”
- Bij coaching of therapie kan het helpen om het zelfbeeld realistischer te maken. Soms helpt het al om te beseffen dat de “chaos in je hoofd” niet betekent dat je hersenen slechter werken, maar dat je context gewoon veeleisend is.
Stel: je werkt op een druk kantoor waar telefoons rinkelen, collega’s tussendoor vragen stellen en mails constant binnenploppen. Je voelt je chaotisch, vergeet dingen en denkt: “Ik ben slecht in plannen, er is iets mis met mij.” Maar op een rustige plek, waar je ongestoord een taak kunt doen, blijkt dat je geheugen en concentratie juist uitstekend zijn.
Het verschil zit dus niet in wat je kunt, maar in wat de omgeving van je vraagt. Dat besef kan mensen helpen om minder streng naar zichzelf te kijken én om samen met anderen praktische oplossingen te zoeken, zoals meer structuur of rustmomenten inbouwen.
- In het onderwijs of op het werk kan men overwegen om meer nadruk te leggen op structuur en rust in de omgeving, in plaats van enkel te focussen op ‘cognitieve training’.
De onderzoekers pleiten verder voor langdurig onderzoek bij dezelfde mensen over de tijd heen, en voor meetmethoden die minder afhankelijk zijn van zelfrapportage. Want tot nu toe weten we vooral hoe mensen zichzelf beoordelen, niet hoe hun brein zich echt gedraagt onder druk of over langere tijd.
Waarom dit ook hier relevant is
Ook in Nederland en België groeit de aandacht voor mensen die zich ergens op het autistisch spectrum herkennen, maar geen diagnose hebben.
Steeds meer studenten, werknemers en ouders zeggen: “Ik herken mezelf in die beschrijvingen.”
Bij universiteiten ontstaan ondersteuningsprogramma’s voor studenten met concentratieproblemen of overprikkeling, ook zonder formele diagnose. Werkgevers experimenteren met ‘neuro-inclusieve’ teams waarin detailgerichtheid en structuur juist een voordeel zijn.
Het onderzoek van Yeung en collega’s helpt om beter te begrijpen waarom begeleiding soms zo tegenstrijdig lijkt. Een werknemer met autistische trekken kan cognitief uitstekend functioneren, maar zich toch overspoeld voelen door een chaotische werkomgeving.
De conclusie: het is niet altijd het brein dat hapert — soms is het de context die wringt.
Yeung MK, Li CTY, Chung HCW, Au TH, Lee SY, Bai J. Autistic traits are associated with lower perceived executive function but not poorer executive function task performance in the general population: complementary meta-analytic evidence. Mol Autism. 2025 Sep 30;16(1):48. doi: 10.1186/s13229-025-00680-2. PMID: 41029352; PMCID: PMC12486804.



