Wat hebben een laboratoriummuis, een zebravisje en een fruitvlieg met autisme of ADHD te maken? Op het eerste gezicht weinig. Toch spelen deze diertjes een hoofdrol in wetenschappelijk onderzoek naar neurodiversiteit. Dat is niet omdat ze dezelfde gedragingen vertonen als mensen, maar omdat ze wetenschappers in staat stellen om gecontroleerd en gedetailleerd hersenontwikkeling en gedrag te bestuderen. Ze zijn goedkoop, snel, en… ethisch minder ingewikkeld dan experimenten met mensen.
Diermodellen bieden inzichten in hoe genetische mutaties, hersencellen of medicijnen een rol kunnen spelen in ADHD en autisme. Maar ze zijn geen perfecte kopieën. Je kunt een muis wel hyperactief maken, maar daarmee heb je nog geen ADHD. De vraag is dus: wat levert decennialang onderzoek met deze modellen ons écht op?
Een nieuw overzichtsartikel dook in duizenden wetenschappelijke publicaties van de afgelopen 33 jaar en brengt in kaart waar, hoe en met welk dier er het meest onderzoek werd gedaan naar ADHD en autisme.
Wat werd er precies onderzocht in deze analyse?
Het artikel waarop dit stuk is gebaseerd, is een zogenoemde bibliometrische analyse. Dat betekent: een systematisch overzicht van wetenschappelijke publicaties. In dit geval gaat het om studies waarin diermodellen gebruikt werden om iets te leren over ADHD en/of autisme. De onderzoekers verzamelden gegevens van ruim 10.000 artikelen die tussen 1990 en 2023 verschenen in internationale tijdschriften. Na het verwijderen van dubbele en irrelevante studies bleven er 5.883 relevante publicaties over.
Alleen Engelstalige originele onderzoeksartikelen werden meegenomen. Reviews, meta-analyses en studies met menselijke proefpersonen vielen buiten de boot. Ook oudere termen zoals “Asperger” of “infantiel autisme” werden niet meegenomen in de zoekopdracht – wat een beperking vormt.
De onderzoekers bekeken o.a. welke diersoorten gebruikt werden, in welke landen het onderzoek plaatsvond, in wat voor soort tijdschriften het terechtkwam, hoe vaak het werd geciteerd, en wie het betaalde. Ze gebruikten daarnaast netwerkanalyses om internationale samenwerkingen te visualiseren.
Muis en rat blijven favoriet, maar zebravis is in opmars
Mensen met ADHD worden weleens vergeleken met stuiterballen, maar in het lab zijn het vooral muizen en ratten die stuiteren. Ruim 6.400 van de onderzochte publicaties gebruikten deze knaagdieren om gedrag te onderzoeken dat lijkt op kenmerken van ADHD of autisme: hyperactiviteit, sociale terugtrekking, repetitief gedrag.
De 6.400 verwijzing naar het gebruik van muis of rat als diermodel is niet het aantal unieke studies, maar het totaal aantal keer dat knaagdieren als model werden gebruikt, waarbij sommige studies meerdere modellen kunnen bevatten (bijv. zowel muis als rat).
Sinds het begin van deze eeuw krijgen ook andere dieren een plek in het lab. De zebravis is populair omdat je bij het transparante larvestadium letterlijk in de hersenen kunt kijken. Drosophila (fruitvliegjes) zijn genetisch makkelijk te manipuleren. En de worm C. elegans blijkt verrassend nuttig om elementaire zenuwprocessen te bestuderen.
De muis blijft met afstand het populairst, gevolgd door de rat. Maar het aandeel publicaties met zebravis, worm of vlieg groeit gestaag. Deze alternatieve modellen maken het mogelijk om sneller en goedkoper genetische invloeden te testen — al blijft de vertaalslag naar mensen lastig.
Waar ter wereld gebeurt het meeste onderzoek?
Wie denkt dat wetenschap gelijk verdeeld is over de wereld, komt bedrogen uit. De Verenigde Staten zijn met ruim 3.000 publicaties veruit koploper in ADHD- en autismeonderzoek met diermodellen. Daarna volgen China, het Verenigd Koninkrijk, Japan, Duitsland, Canada, Frankrijk en Italië.
Nederland en België komen in het overzicht nauwelijks voor. Hoewel er zeker onderzoek plaatsvindt, is het aantal publicaties onder de drempel van 250 gebleven.
Opvallend: sommige landen waar ADHD of autisme relatief weinig aandacht krijgt in de samenleving, zoals Ghana of Portugal, lieten de laatste jaren toch een toename zien in wetenschappelijke interesse. Deze groeiende belangstelling komt vaak voort uit internationale samenwerking.
Geld, gezondheid en wetenschap: Wie kan, die publiceert
Niet elk land heeft evenveel middelen om wetenschappelijk onderzoek te doen. De onderzoekers bekeken daarom hoe publicatie-aantallen zich verhouden tot het bruto binnenlands product (BBP) en de levensverwachting. En wat blijkt? Rijke landen met hoge levensverwachting publiceren ook het meest over ADHD en autisme. Niet heel verrassend — maar het bevestigt wel dat geld, infrastructuur en gezondheidszorg een grote rol spelen in wie ‘mee mag doen’ aan het wetenschappelijk gesprek.
België scoort op die indicatoren eigenlijk prima, maar valt toch op door zijn lage output. Dat zou kunnen wijzen op andere prioriteiten in wetenschappelijk beleid of een gebrek aan gespecialiseerde onderzoeksgroepen.
Wat wordt er onderzocht? En wat juist niet?
De meeste studies richten zich op hersenstructuren en -functies, zoals neurotransmitters, genetische varianten, en de effecten van medicijnen op gedrag. Onderzoeksvelden zoals ‘neuroscience’, ‘psychiatrie’ en ‘moleculaire biologie’ zijn dominant. Vooral de Verenigde Staten produceren veel onderzoek op deze terreinen.
Opmerkelijk is dat ‘developmental biology’ – de studie van hoe het brein zich ontwikkelt vóór en na de geboorte – ondervertegenwoordigd is. Dat is een gemiste kans, want juist vroege ontwikkeling kan een sleutelrol spelen in het ontstaan van autisme en ADHD.
Ook sociaal-maatschappelijke aspecten en omgevingsfactoren komen weinig aan bod in diermodellen. Logisch misschien (muizen hebben geen schoolstress), maar het laat ook zien dat dieronderzoek een beperkte blik biedt.
Wie betaalt bepaalt: Over subsidies en invloed
Geld is de motor van wetenschap. Niet verrassend dus dat de meeste studies uit de VS betaald werden door de NIH (National Institutes of Health) en aanverwante overheidsorganisaties. In Europa zijn de Duitse DFG en het Britse UKRI belangrijke financiers. Japan steunt zijn onderzoek via het ministerie van Onderwijs (MEXT).
Belangrijk om te benoemen: financiering is niet neutraal. Wie betaalt, heeft invloed op de onderzoeksvragen die gesteld worden. Sommige landen stimuleren vooral fundamenteel biomedisch onderzoek (zoals genetica), terwijl andere landen ook aandacht hebben voor sociale of gedragsmatige aspecten. Dat zie je terug in de onderzoeksoutput.
Waarom dit alles ook voor ons relevant is
Je zou denken: dit is allemaal ver-van-mijn-bed-wetenschap. Wat heb ik als ouder, leraar, psycholoog of neurodivergente volwassene in Nederland of België aan kennis uit muizenexperimenten?
Toch valt daar genuanceerder over te denken. Diermodellen leggen bloot hoe bepaalde genen, hersengebieden of medicijnen invloed hebben op gedrag. Ze helpen nieuwe behandelingen ontwikkelen, verklaringen zoeken voor over- of onderprikkeling, en inzichten opdoen over de werking van hersenprocessen. Zonder muizen of zebravissen hadden we veel minder geweten over bijvoorbeeld dopamine, serotonine of oxytocine — allemaal belangrijke stoffen bij ADHD en autisme.
Tegelijk moet je voorzichtig zijn met conclusies. Dieren zijn geen mensen. En mensen met autisme of ADHD zijn niet ‘kapotte breinen’, maar mensen met een andere manier van waarnemen en reageren. Dieronderzoek vertelt iets over mechanismen, maar niets over ervaring of betekenis.
Samengevat
- Muizen en ratten zijn de populairste modellen voor ADHD- en autismeonderzoek.
- Zebravis, fruitvlieg en worm winnen terrein, vooral voor genetisch onderzoek.
- De meeste studies komen uit rijke landen met goede infrastructuur.
- Er wordt relatief weinig onderzoek gedaan naar vroege hersenontwikkeling.
- Kennis uit diermodellen helpt, maar moet kritisch vertaald worden naar mensen.
Dougnon G, Matsui H. Three decades of neuroscience research using animal models of ADHD and ASD: a bibliometric analysis. Front Psychiatry. 2025;16:1528205. Published 2025 May 19. doi:10.3389/fpsyt.2025.1528205