Het lijkt een logische gedachte: als een kind met autisme hyperactief is, kan Ritalin dan helpen? Veel ouders en artsen stellen precies die vraag. Want hoewel Ritalin – de merknaam van methylfenidaat – officieel bedoeld is voor ADHD, hebben veel kinderen met autisme ook aandachtsproblemen, impulsiviteit of overmatige drukte.
Toch is het niet vanzelfsprekend dat wat werkt bij ADHD, ook werkt bij autisme. De hersenen van kinderen met autisme reageren vaak anders op prikkels en medicijnen. Bovendien is het risico op bijwerkingen groter: kinderen met autisme zijn vaak gevoeliger voor veranderingen in stemming, eetlust en slaap.
Om daar duidelijkheid over te krijgen, vergeleek een groep onderzoekers uit Australië de beschikbare studies over methylfenidaat bij autisme. Hun bevindingen werden samengevat in een Cochrane-review, een type onderzoek dat bekendstaat om zijn grondige, onafhankelijke aanpak. Hun vraag was simpel: helpt methylfenidaat echt bij kinderen met autisme, of lijkt dat maar zo?
Hoe het onderzoek is opgezet
De onderzoekers vonden vier kleine klinische studies die aan hun strenge eisen voldeden. In totaal deden 113 kinderen tussen de 5 en 13 jaar mee, allemaal met een autismespectrumstoornis én ernstige aandachtsproblemen of hyperactiviteit.
Elke studie was dubbelblind en had een zogenoemde cross-overopzet. Dat betekent dat elk kind zowel het echte medicijn als een placebo kreeg, maar in verschillende weken – zonder dat de onderzoekers, ouders of leerkrachten wisten wat wanneer werd gegeven.
De behandeling duurde telkens een week per dosis. Dat is kort, maar genoeg om te zien of het gedrag merkbaar veranderde. De kinderen kregen lage, middelhoge en hoge doses methylfenidaat, meestal in tabletvorm.
Om het effect te meten, gebruikten de onderzoekers vragenlijsten die ingevuld werden door ouders en leerkrachten. Zij beoordeelden het gedrag van het kind op punten als hyperactiviteit, aandachtsproblemen, impulsiviteit en sociale omgang. Daarnaast werd gekeken naar bijwerkingen, zoals slapeloosheid, verminderde eetlust en prikkelbaarheid.
Omdat de vier onderzoeken sterk op elkaar leken, konden de resultaten worden samengevoegd tot één grote analyse. De uitkomst werd beoordeeld met de GRADE-methode, een internationaal systeem dat aangeeft hoe sterk het bewijs is: van ‘hoog’ (zeer betrouwbaar) tot ‘zeer laag’ (grote onzekerheid).
Minder hyperactiviteit, weinig ander effect
Volgens de leerkrachten daalde de hyperactiviteit aanzienlijk tijdens het gebruik van methylfenidaat. Ouders zagen die verbetering ook, al iets minder sterk. De meeste kinderen werden dus rustiger, beter te sturen en konden wat langer hun aandacht vasthouden.
Maar bij andere symptomen gebeurde weinig. Aandachtsproblemen verbeterden slechts marginaal, en de kerneigenschappen van autisme – zoals moeite met sociale interactie of star gedrag – bleven onveranderd. Het middel maakt een kind dus niet socialer of communicatief vaardiger, al kan het indirect helpen doordat er iets meer rust in het hoofd komt. Een leraar uit één van de studies beschreef het treffend:
“Hij rent niet meer de hele tijd door de klas, maar praat nog steeds vooral over zijn dinosaurussen.”
De gemiddelde verbetering op hyperactiviteitsscores was vergelijkbaar met die bij kinderen met ADHD en het effect hield alleen stand zolang het middel werd gebruikt. Zodra de pillen stopten, keerde het oude gedrag terug.
Bijwerkingen
Dat methylfenidaat kan helpen, is dus duidelijk. Maar tegen welke prijs?
De meest voorkomende klacht was verminderde eetlust. In de samengevoegde resultaten kwam dit 8 tot 10 keer vaker voor bij kinderen die het echte middel kregen dan bij placebo. Dat is niet niks, zeker bij kinderen die al moeilijk eten of ondergewicht hebben – iets wat bij autisme vaker voorkomt.
Daarnaast meldden ouders en leraren:
- slaapproblemen (moeite met inslapen of vroeg wakker worden);
- buik- en hoofdpijn;
- prikkelbaarheid of stemmingswisselingen;
- en in enkele gevallen angst of huilbuien.
De meeste bijwerkingen verdwenen weer zodra het middel werd gestopt. Toch geeft het te denken: een kind dat beter oplet, maar ’s nachts wakker ligt en nauwelijks eet, is er niet per se op vooruitgegaan. Een moeder uit een van de onderzoeken vatte het samen:
“Hij zit nu stil in de klas, maar thuis barst hij uit in tranen. Dat voelt dubbel.”
Waarom resultaten voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd
De onderzoekers benadrukken dat hun conclusies met voorzichtigheid moeten worden bekeken. Daar zijn meerdere redenen voor.
Ten eerste was de steekproef klein: 113 kinderen verdeeld over vier studies is weinig om stevige uitspraken over te doen. Bovendien vond al het onderzoek plaats in de Verenigde Staten, wat de toepasbaarheid op Europese situaties beperkt.
Ook was de behandelduur extreem kort – slechts enkele weken. We weten dus niet wat het middel op de lange termijn doet, bijvoorbeeld na maanden of jaren gebruik.
Een ander probleem is dat blindering (het verbergen van wie wat krijgt) lastig is bij methylfenidaat. De bijwerkingen – minder eetlust, slapeloosheid – zijn zo herkenbaar dat ouders en leraren vaak al raden of het kind het echte middel slikt. Dat kan onbewust de beoordeling beïnvloeden.
Om die redenen werd de bewijskracht als laag tot zeer laag beoordeeld. Oftewel: de kans is groot dat toekomstig onderzoek andere resultaten laat zien.
Wat dit betekent voor de praktijk
In Nederland en België schrijven artsen methylfenidaat alleen voor bij kinderen met autisme als er ernstige hyperactiviteit of aandachtsproblemen zijn die niet met gedragsondersteuning of structuur kunnen worden opgevangen.
Volgens de Nederlandse Multidisciplinaire richtlijn ADHD bij kinderen en het Belgische Domus Medica-advies hoort methylfenidaat niet tot de standaardbehandeling van autisme. Het mag alleen onder specialistische begeleiding worden geprobeerd, en altijd met regelmatige evaluatie van het effect én de bijwerkingen.
Vaak is het effect het grootst wanneer het middel onderdeel is van een breder plan: duidelijke dagstructuur, voorspelbare routines, en gedragstherapie die helpt bij emotieregulatie.
Een kind dat dankzij medicatie rustiger wordt, kan bijvoorbeeld beter profiteren van zo’n therapie. Andersom kan gedragsondersteuning ervoor zorgen dat de dosis medicatie lager kan blijven.
Conclusie
De Cochrane-review geeft een genuanceerd beeld. Methylfenidaat kan hyperactiviteit bij kinderen met autisme verminderen, maar verandert niets aan de kern van het autisme zelf. De effecten zijn kortdurend en de kans op bijwerkingen is aanzienlijk.
Artsen en ouders moeten dus goed afwegen of de mogelijke winst opweegt tegen de risico’s. Wie kiest voor medicatie, doet dat het best tijdelijk, zorgvuldig gemonitord en in combinatie met niet-medicamenteuze ondersteuning. Of, zoals een van de onderzoekers het samenvatte:
“Ritalin kan helpen om de ruis te dempen, maar het verandert niet de zender.”
Sturman N, Deckx L, van Driel ML. Methylphenidate for children and adolescents with autism spectrum disorder. Cochrane Database Syst Rev. 2017 Nov 21;11(11):CD011144. doi: 10.1002/14651858.CD011144.pub2. PMID: 29159857; PMCID: PMC6486133.



