Veel volwassenen met autisme krijgen in hun leven te maken met depressie. Studies schatten dat tussen de 10% en 49% van hen ooit een depressieve episode doormaakt, een percentage dat fors hoger ligt dan in de algemene bevolking. Depressie heeft een grote impact: het kan het dagelijks functioneren, sociale relaties, werk en de algehele levenskwaliteit flink verminderen. Maar waarom komt depressie zo vaak voor bij mensen met autisme? En is het te wijten aan sociale moeilijkheden, of aan de manier waarop iemand zijn eigen sociale vaardigheden en interacties beleeft?
Ligt het aan sociale problemen of hoe je ze beleeft?
Mensen met autisme ervaren vaak problemen op sociaal gebied: moeite met subtiele sociale signalen, moeite met het aangaan van diepe relaties of snel overprikkeld raken in sociale situaties. Je zou verwachten dat hoe ernstiger deze sociale problemen zijn, hoe groter de kans op depressie. Maar verrassend genoeg laat onderzoek iets anders zien.
Uit een recente studie blijkt dat het niet de waargenomen sociale problemen door anderen zijn die een link hebben met depressie, maar juist hoe iemand zelf zijn sociale vaardigheden en interacties ervaart. Mensen met autisme die zichzelf als sociaal minder vaardig of minder gewenst ervaren, blijken veel vaker depressieve symptomen te ontwikkelen dan mensen die objectief gezien dezelfde sociale kenmerken hebben, maar hier anders naar kijken. Dit suggereert dat niet zozeer het feitelijke sociale gedrag, maar de bewustwording en interpretatie ervan een sleutelrol speelt bij depressie.
Het brein van autistische mensen met en zonder depressie
Wat gebeurt er in de hersenen van autistische mensen die last hebben van depressie? Uit hersenscans blijkt dat de anterior cingulate cortex (ACC) – een gebied in de hersenen dat betrokken is bij zelfbewustzijn en sociale verwerking – een belangrijke rol speelt. Mensen met autisme die depressieve klachten rapporteren, hebben vaak een vergrote ACC. Dit gebied helpt ons sociale fouten te herkennen en onze gedragingen daarop aan te passen. Maar als deze regio te actief of te groot is, kan het ertoe leiden dat iemand zichzelf overdreven kritisch beoordeelt.
Daarnaast werd gekeken naar de amygdala, een hersengebied dat sterk betrokken is bij emoties. Dit gebied was bij mensen met autisme vaak kleiner als ze ernstigere autistische kenmerken hadden, maar het had géén directe relatie met depressie. Dit betekent dat depressie bij autisme mogelijk minder samenhangt met emotionele verwerking en meer met zelfreflectie en sociale evaluatie.
Sociale interactie: Feiten versus gevoel
Een van de meest interessante experimenten uit de studie betrof een sociale interactietaak. Deelnemers met autisme namen deel aan een gesimuleerde sociale situatie waarin ze keuzes moesten maken over hoe sociaal ze zich opstelden. Daarna werd gevraagd hoe sociaal ze zichzelf vonden.
De resultaten waren opvallend: mensen met autisme en depressie toonden in hun gedrag geen significant verschil met mensen zonder depressie. Ze namen net zoveel initiatief en deden vergelijkbare sociale handelingen. Maar hun eigen beoordeling van hun sociale vaardigheden was negatiever. Dit bevestigt opnieuw dat depressie bij autisme niet per se voortkomt uit een gebrek aan sociale vaardigheden, maar eerder uit een negatief zelfbeeld over sociale interactie.
Bovendien bleek dat het aantal sociale contacten geen sterke voorspeller was van depressie. Wat er écht toe deed, was hoe tevreden iemand was over zijn sociale relaties. Mensen met autisme die aangaven dat ze ontevreden waren over hun sociale leven, ongeacht hoeveel vrienden of contacten ze hadden, rapporteerden vaker depressieve klachten.
Wat kunnen we hiervan leren?
Deze bevindingen zijn belangrijk voor therapieën en ondersteuning. Tot nu toe richtte hulp bij depressie bij autisme zich vaak op het verbeteren van sociale vaardigheden. Maar als depressie meer samenhangt met zelfbeeld en perceptie van sociale interacties, dan is het minstens zo belangrijk om in therapieën te focussen op hoe iemand over zichzelf denkt.
Cognitieve gedragstherapie (CGT), waarbij negatieve gedachtenpatronen worden onderzocht en aangepast, kan hier een rol spelen. Daarnaast kan begeleiding helpen om zelfkritiek en overmatige introspectie in balans te brengen. Het verminderen van sociale stress en het versterken van positief zelfbewustzijn kan een sleutel zijn om depressie bij autisme te verminderen.
Ook rijst de vraag: kan het brein veranderen? Er is steeds meer bewijs dat de ACC zich aanpast door ervaring en therapie. Dit betekent dat de manier waarop iemand zichzelf ziet en zijn sociale interacties interpreteert, niet vaststaat. Het opent de deur naar nieuwe behandelmethoden die niet alleen focussen op gedrag, maar vooral op hoe mensen met autisme zichzelf en hun sociale leven waarnemen.
Hao, Y., Banker, S., Trayvick, J. et al. Understanding depression in autism: the role of subjective perception and anterior cingulate cortex volume. Molecular Autism 16, 9 (2025). https://doi.org/10.1186/s13229-025-00638-4